Van een klein meisje en een grote brand
Dit is het verhaal over een grote brand die lang geleden uitbrak. Pakotï heeft het verhaal verteld. Hij zei dat zijn vader, Atïjeri, de brand ontdekte. De pïjai Makanpehad had hem erover verteld.
Makanpe en zijn familie woonden in Araparibo toen het gebeurde. Op een dag waarschuwde de ijakuwa (beschermgeest) de pïjai Makanpe. ‘Pas op,’ zei de hulpgeest tegen Makanpe toen hij in zijn dichte ronde huisje was, ‘jullie zullen doodgaan, want er komt een ramp en jullie zullen vreselijk getroffen worden. Luister goed naar wat ik erover vertel: morgen moeten jullie rond gaan kijken of je vuur ziet. Ga zo vroeg mogelijk.’
Makanpe gaf de boodschap door aan de anderen en de volgende ochtend stonden ze vroeg op om te gaan kijken. ‘Waar is het vuur? Riepen ze naar elkaar, “waar is het vuur? Heeft de pïjai zomaar wat gezegd?” “Nee, het is echt,”zei Makanpe.
Even later hoorden ze de dieren in de bomen... ka ka...kaka...ka... Er waren veel rode en blauwgele ara's. Maar ze hoorden ook een ander geluid...ti ti ti ti ti ti ti ti ti ti... het geluid van vuur, het geluid van een grote brand. Er was ook veel stinkende rook. Het vuur verspreidde zich door de toppen van de ooto-bomen.
De man die het ontdekte, stond eerst aan de grond genageld. Toen holde hij weg om de anderen te waarschuwen. ‘Het is waar wat de hulpgeest gezegd heeft,’ riep hij, ‘het is waar wat hij gezegd heeft, we zullen allemaal verbranden.
Iedereen begon nu te rennen. ‘Die kant op, daar is het... .’
Ze zagen hoe het vuur zich snel verspreidde, van tak tot tak, van boom tot boom. Via het hart van de ooto-bomen kwam het vuur ook snel naar beneden. ‘Een geest van de hemel heeft het vuur gestuurd’, riep Kaeno, een knecht van Makanpe, ‘een geest van de hemel heeft het uit de lucht naar beneden gegooid.’