De kinderen van de maan
Vroeger geloofden de Karaïben dat de pïjaimannen dikwijls naar de maan reisden. Niet alleen naar de maan, maar ook naar de sterren en de maan kwam ook wel eens bij de pïjaimannen op bezoek. Dan werd hij feestelijk ontvangen. Overal in het dorp werd dan ter ere van de maan kasiri geschonken.
Vooral de kinderen wilden de maan graag van dichtbij zien. Ze sprongen om hem heen en zongen mooie liedjes. Wat voelde de maan zich dan gelukkig!
Als de maan in het kamp van de granman was gekomen, werd hij omringd door dorpelingen en hij dronk graag kasiri samen met zijn aardse vrienden.
Later wandelden ze dan rond en bekeek hij het dorp en de kostgronden.
Altijd als de maan op bezoek kwam, bracht hij lekkers mee voor de kinderen.
En als hij snoep uitdeelde, vertelde hij ook verhaaltjes. En hij deed zelfs spelletjes met de kinderen. Zo was het bezoek van de maan altijd een leuke gebeurtenis, niet alleen voor de grote mensen, maar vooral voor de kinderen.
Op een keer vroeg Noe-no, zo heet de maan ook, aan de dorpelingen om hem een paar kinderen mee te geven naar zijn woonplaats. De ouders gaven toestemming; de maan was immers altijd goed voor ze geweest en vriendelijk. Ze vertrouwden hem. Hij zou de kinderen terugbrengen.
Maar wat gebeurde er? De maan vertrok met enkele kinderen naar zijn woonplaats hoog aan de hemel. En vanaf die dag kwam hij nooit meer terug naar de aarde, terug naar hun dorp. Ze zagen hem alleen vriendelijk aan de hemel verschijnen en weer weggaan.