den voor het eerst door Cicero verstrekt, met de bedoeling de manmoedigheid van Regulus nog meer glans te verlenen. Hij zou zelfs de marteldood zijn gestorven in een met spijkers doorboorde ton.
De talrijke vermeldingen in de Latijnse bronnen getuigen van de grote populariteit van dit toonbeeld van compromisloze standvastigheid tegenover de Carthagers. Reeds Naevius en Ennius, later Polybios en Livius roemen hem om die reden. Silius Italicus beschrijft het dramatische afscheid van Regulus te Rome. Cicero, die in zijn moraliserende geschriften Regulus vele malen noemt, geeft in De officiis als verklaring voor Regulus' tegenstand dat het staatsbelang niet gediend zou zijn met het ruilen van een oude man tegen Romeinen in de kracht van hun leven. Inzake de terugkeer naar Carthago prijst hij de onwrikbare trouw aan het gegeven woord. Ook Valerius Maximus ziet hem in het hoofdstuk over plichtsbetrachting als voorbeeld van trouw aan de afgelegde eed, terwijl in het hoofdstuk over wreedheid zijn marteldood wordt opgevoerd. Horatius sluit in een lang gedicht in Boek 3 van de Oden aan bij Cicero's bezinning op de afweging tussen persoonlijk en nationaal belang en verwijt in dat kader de soldaten uit zijn tijd, dus onder Augustus, dat ze zich zonder verzet door de vijand gevangen laten nemen. Augustinus prijst in het voetspoor van Cicero Atilius Regulus, getrouw als deze is aan de eed die hij heeft gezworen bij de goden, zij het dan valse goden.
Via Florus, Eutropius, Orosius en een anonieme De viris illustribus blijft Regulus' naam bekend in de middeleeuwen. We vinden hem onder meer bij Otto van Freising, Vincent van Beauvais, en in de Flores historiarum van Matthew van Westminster 1235. Hij is steeds een toonbeeld van beheersing en beginselvastheid. Boccaccio in De casibus virorum illustrium ca. 1365 en Lydgate in The Fall of Princes ca. 1435 vervolgen de gedachtengang van Augustinus.
Atilius Regulus komt niet voor in de beeldende kunst van de oudheid, wel in die van later tijd. Rond 1330 is hij door Simone Martini geschilderd in een verloren gegane cyclus ‘uomini famosi’ in het Palazzo Pubblico te Siena. In de waarschijnlijk door Rinaldo Mantovano naar een ontwerp van Giulio Romano 1525-35 gedecoreerde Sala d'Atilio Regolo van het Palazzo del Te te Mantua bevindt Regulus in het vat met spijkers zich naast een personificatie van Iustitia (de gerechtigheid in de nakoming van een eed ook tegenover de vijand). De grote Romein wordt in Rome onder meer opgenomen in scènes uit de Punische oorlogen in het Palazzo dei Conservatori door Ripanda, begin 16e eeuw. Beccafumi volgt in zijn decoratie ca. 1525 van het Palazzo Sergardi te Siena Valerius Maximus door Regulus in de sectie ‘Religione’ te rangschikken. Rosa schildert rond 1652 de marteldood. In de 18e eeuw gaat de voorkeur uit naar het thema van het vertrek van een vastberaden Regulus, omringd door jammerende Romeinse mannen en vooral vrouwen: het werd geschilderd door onder meer West 1769 (zijn eerste opdracht van de Britse koning George iii), Lépicié 1779, Verhaghen 1788 (Kon. Musea voor Schone Kunsten Brussel) en Pajou 1793, en was het voorgeschreven thema van het concours voor de Prix de Rome 1791. Een gigantisch doek van de Belgische neoclassicist Van Brée uit 1804 ging verloren; de schets van dit werk bevindt zich in de Kon. Musea voor Schone Kunsten te Brussel.
Metastasio, wiens libretti in de opera van de 18e eeuw alom tegenwoordig zijn, schreef in 1740 een tekstboek dat op muziek is gezet door onder meer Hasse 1750 en Jommelli 1752. Regulus, teruggekeerd in de boezem van zijn familie, gaat gebukt onder zijn smartelijke plicht, maar zwicht niet voor hun aandrang om in Rome te blijven. Uiteindelijk tonen de familieleden en het volk begrip voor zijn keuze en laten ze hem gaan. Een eerdere Regulus-opera is er van Scarlatti 1719. Purcell schreef in 1692 muziek bij een toneelstuk