Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdIulius Civilis(abusievelijk vaak Claudius Civilis genoemd; 1e eeuw n.C.), naar Tacitus in de Historiae meedeelt telg uit een Bataafs koninklijk geslacht, koesterde grieven tegen de Romeinen. Zijn broer Paulus Civilis was door de Romeinen geëxecuteerd op verdenking van rebellie en hijzelf gevangen gezet. Na zijn vrijlating had hij zijn leven nog eens door Romeinse troepen bedreigd geweten. Hij veinsde de Romeinen welgezind te zijn, maar beraamde een opstand. Zijn kans kwam in 69 toen de Romeinen een nieuw contingent Batavieren eisten voor de militaire dienst. Perfide uitvoerders van deze conscriptie riepen oudere en zwakke mannen op, die niet anders konden dan zich vrijkopen. In hun plaats werden goedgebouwde jongeren weggevoerd, gedoemd om dienst te doen als schandknapen. Iulius nodigde een aantal Bataafse leiders uit voor een banket in een heilig bos en liet hen een opstand zweren. Hij zocht vervolgens in het geheim medestanders en vond die in de Kananefaten die hun leider Brinno op het schild hieven en de Romeinse winterkwartieren bij de Noordzee overvielen. Ook Civilis toonde toen zijn ware gezicht en viel met de door de Romeinen onder hem gestelde manschappen plotseling zijn bondgenoten aan. De situatie werd voor de Romeinen zeer bedreigend, toen ook de Galliërs en Germanen aanstalten maakten de pax romana van zich af te schudden, en bovendien Bataafse | |
[pagina 87]
| |
cohorten, op bevel van de juist tot keizer uitgeroepen Vitellius op weg naar Rome, bij Bonn en masse rechtsomkeert maakten om zich onder bevel te stellen van Civilis. Bovendien bestonden er aan Romeinse zijde scherpe tegenstellingen tussen de aanhangers van Vitellius en die van zijn tegenstander en opvolger Vespasianus: spanningen die door Civilis bekwaam werden aangewakkerd en uitgebuit. Hij bereikte het hoogtepunt van
Rembrandt Harmensz. van Rijn, De eed van de Bataven, 1661-62, doek, 196 × 309 cm. Statens Konstmuseer, Stockholm.
zijn macht met de val van de Romeinse vesting Castra Vetera (Xanten), waarna hij een gebied tot voorbij Keulen (Colonia Agrippinensis) en Trier (Augusta Treverorum) beheerste. Het keerpunt kwam nadat Vespasianus door alle troepen en de Senaat tot keizer was uitgeroepen, de inwoners van Keulen tegen de met de Bataaf verbonden Germanen in opstand waren gekomen, en een bondgenoot | |
[pagina 88]
| |
bij Trier een gevecht met de Romeinen had verloren. Bij Xanten kwam het tot een slag waarin Civilis het onderspit moest delven. De Bataven werden de strijd tegen het al te machtige Romeinse imperium moe, zodat hij naar een vergelijk met de Romeinen moest streven. De bewaard gebleven tekstdelen van Tacitus' Historiën sluiten af met het bericht dat Civilis vanaf de ene zijde van een in het midden afgebroken brug over de Rijn het woord richt tot de Romeinen. Over het vervolg van de zaak ontbreken berichten.
Tacitus is de enige antieke bron inzake Iulius Civilis. Heeft hij voor de Germaanse held »Arminius prijzende woorden over, van déze tegenspeler van de Romeinen moet hij niets hebben. Iulius Civilis - vroeger op grond van een onduidelijke tekstoverlevering bij Tacitus ten onrechte aangeduid als Claudius Civilis - is verraderlijk, behendig in het uitbuiten van de machtsstrijd aan Romeinse zijde en belust op krijg en macht. De Nederlanden hebben nooit een zo grote Civilis-verering gekend als die voor Arminius bij de Oosterburen. Toch werd, nadat Tacitus in de 16e en 17e eeuw onder meer via de vertaling van Hooft verspreiding had gevonden, Civilis een symbolische figuur voor het Hollands patriottisme in de strijd tegen de Spanjaarden en werden de Bataven als de roemruchte voorouders van de Nederlanders gezien. In tal van 17e-eeuwse historische geschriften (bijvoorbeeld Scriverius in een Tacitus-commentaar 1581 en Grotius 1610), lofdichten en treurspelen (Vondels Batavische Gebroeders of Onderdruckte vryheit 1663) vinden we parallellen: Civilis als Willem van Oranje, de geëxecuteerde Paulus als de onthoofde graaf van Egmond, Vitellius als Alva. De Baeto van Hooft 1617 is een Aeneis-achtige nationale voorgeschiedenis, waarin de gelijknamige hoofdpersoon als stichter van de Bataven wordt aangewezen. Leiden werd in 1575 omgedoopt tot Lugdunum Batavorum, op Java kreeg Batavia in 1619 op bevel van de Hollandse mogendheden zijn tot 1949 gebruikte naam. Vaenius maakte in 1612 36 tekeningen, die voor een boekuitgave werden gegraveerd door Tempesta, en terzelfder tijd een serie van twaalf schilderijen (Rijksmuseum Amsterdam). Een voorgenomen decoratie op het Civilis-thema in het Stadhuis te Amsterdam ging met veel strubbelingen gepaard. Bol maakte een reeks voorstudies, die niet uitgevoerd werd. In 1659 maakte Flinck, met het oog op een bezoek van Amalia van Solms, voor de lunetten van de galerij op de eerste verdieping een reeks van acht provisorische schilderingen: tot definitieve schilderijen kwam het niet door de dood van de schilder. Ovens maakte een schilderij naar een schets van Flinck. Andere doeken werden in 1661 en 1662 geleverd door Lievens, Jordaens en Rembrandt. Het doek van Rembrandt - de samenzwering aan het banket - werd al snel weer verwijderd. De lang aan Rembrandt toegeschreven ‘Man met de helm’ in Berlijn zou Civilis voorstellen. In de 19e eeuw is een bescheiden wederopbloei van de interesse voor de Bataven en Civilis waarneembaar. Rochussen 1872 schilderde een Bataafse markt bij Katwijk (Teylers Museum Haarlem) en een prent van Mourot ca. 1840 met Civilis werd veelvuldig in schoolboeken gereproduceerd. De wil der goden 1933 van Van Moerkerken beschrijft de Batavenopstand als een poging om de eigen identiteit te waarborgen. Kort na de bevrijding in 1945 werd in de Amsterdamse stadsschouwburg een stuk opgevoerd met hoogtepunten uit de vaderlandse geschiedenis van de hand van verschillende auteurs. In de eerste akte, geschreven door Helman en handelend over Civilis, stonden de Bataven uiteraard tegenover de Gestapo-achtige Romeinen. Blankert 1975; Müller Hofstede 1973; Schneider 1925; Schöffer 1975; Verhoeven 1986; Van de Waal 1940 en 1952; Zadoks-Josephus Jitta 1978. |
|