door G. Benda 1779; gedichten van Bodmer 1747 en van A.W. Schlegel 1796 (een verheerlijking van de kunst). Het thema kent uitlopers in de 19e en 20e eeuw: een opera van Cherubini/Sografi & Vestris 1809; gedichten van Morris 1868 (in The Earthly Paradise) en Graves 1927; verwijzingen naar deze mythe via de titel van de operette Die schöne Galathée van Suppé/Henrion 1865 en van de komedie Pygmalion van G.B. Shaw 1912 (later bewerkt tot de musical My Fair Lady van Loewe/Lerner 1956).
Uit de beeldende kunst van de oudheid kennen we geen voorstellingen van het verhaal. In de nieuwe tijd daarentegen maakt Pygmalion na enkele vroegere afbeeldingen, onder meer een schilderij van Bronzino 1529-30 en een gravure van Goltzius 1593, pas opgang in de 18e en vooral in de 19e eeuw: een beeldhouwwerk van Falconet 1763, schilderijen van onder meer Ricci 1717 en Lemoine 1729, later schilderijen van Watts 1868, Waterhouse 1873 en Gérôme 1890 en beeldhouwwerken van Rodin laatste decennium 19e eeuw. Burne-Jones kwam rond 1870 ter illustratie van het genoemde gedicht van Morris tot een cyclus van twaalf tekeningen en vier uitwerkingen in de vorm van schilderijen.
Het Pygmalion-verhaal doet vooral in de Franse schilderkunst dienst ter uitbeelding van de Beeldhouwkunst, naast een uitbeelding van haar zusterkunst, de Schilderkunst, die meestal wordt voorgesteld aan de hand van een verhaal rond de schilder Apelles: Restout ca. 1745 in een ontwerp voor een serie aan de kunsten gewijde tapijten, Regnault 1785, Lagrenée tussen 1770 en 1790 voor meerdere Parijse hôtels. Deze weergave heeft oude wortels: zo zijn er gravures naar twee bijeenbehorende tekeningen van Hans Speckacrt uit 1582.
Blühm 1988; Carr 1960; Dörrie 1974; Schneider 1987; Sckommodan 1970.