Pyramos & Thisbe,
een jongen en een meisje uit Babylon, zijn op elkaar verliefd, maar hun ouders willen niets weten van een huwelijk tussen de twee en verbieden hun elk contact. Ze kunnnen met elkaar communiceren via een scheur in de muur die hun huizen scheidt.
Ze maken een afspraak voor een ontmoeting buiten de stadsmuren na zonsondergang bij een moerbeiboom. De als eerste gearriveerde Thisbe moet de vlucht nemen voor een leeuwin met bebloede bek, die er haar drinkplaats heeft. Ze verliest haar sluier, die door de leeuwin wordt verscheurd en met bloed bevlekt. Pyramos, die later arriveert, ziet deze bebloede sluier liggen, neemt aan dat Thisbe is gedood en stort zich in zijn zwaard. Ovidius beschrijft hoe door deze daad de witte vruchten van de moerbeiboom rood worden. Als dan kort daarop Thisbe tcrugkeert en het lijk van Pyramos ontdekt, stort ook zij zich in diens zwaard.
De geschiedenis van Pyramos en Thisbe lezen we voor het eerst bij Ovidius, die het verhaal nadrukkelijk als ‘niet bekend’ presenteert. Het behoort tot het gedeelte van zijn verhalen dat al in de middeleeuwen herhaaldelijk is naverteld en bewerkt, bijv. door Chrétien de Troyes begin 12e eeuw, Boccaccio in Amorosa visione 1342 en Chaucer in zijn The Legend of Good Women ca. 1386 en afzonderlijk ca. 1382-85. Chaucer is de bron voor een burleske navertelling door Shakespeare in zijn Midsummernightsdream 1594. In de toneelliteratuur zijn er verder stukken van Gryphius 1663 (Peter Squenz) en Matthews 1833; in het muziektheater opera's van onder meer Rebel & Francoeur 1726 en voorts, op een libretto van Coltellini, van Hasse 1769, Rauzzini eveneens 1769 en Süssmayr 1793. Van de populariteit van het verhaal getuigt het figureren ervan in de door Arnim en Brentano samengestelde compilatie van