Philemon & Baukis,
een bejaard en in armoede levend echtpaar in Phrygië. Zeus en Hermes vermommen zich als reizigers en trekken over de aarde om na te gaan in hoeverre de mensen de plicht van gastvrijheid in acht nemen. Ze vinden nergens gastvrijheid, totdat ze worden ontvangen en te eten krijgen in de schamele hut van het echtpaar. Vervolgens zenden zij een zondvloed over het land. Alleen de hut van Philemon en Baukis blijft gespaard en verandert in een prachtige tempel, waar de echtelieden voor de rest van hun leven dienst doen. Op hun verzoek sterven ze gelijktijdig en worden ze na hun dood getransformeerd in twee bomen die zij aan zij groeien voor de tempel.
Het verhaal van Ovidius dient in de literatuur vanaf de middeleeuwen veelal als heidens tegenbeeld van het verhaal van Abraham en Lot of van het verblijf van Christus op aarde om de goeden en de eenvoudigen van geest te belonen en de zondaars te straffen. In de latere literatuur wordt het verhaal op uiteenlopende wijze gebruikt: satirische gedichten van Swift 1706 en 1708 waarin de lagere Engelse clerus wordt gehekeld; moraliserende gedichten van La Fontaine 1685 en Dryden 1698-99; tenslotte een toneelstuk van Ahlsen 1956, die de gebeurtenissen verplaatst naar de oorlog en het verzet in het Griekenland van 1944. Het thema is ook gebruikt voor enkele opera's: Haydn/Pfeffel 1773 en Gounod/Barbier & Carré 1860.
Uit de oudheid kennen we geen figuratieve voorstellingen. In de renaissance komt het thema slechts enkele malen voor: Bramantino ca. 1500; Primaticcio en medewerkers ca. 1555 in een in de 19e eeuw grondig herschilderd fresco in het kasteel van Fontainebleau. Daarna maakt het enige opgang in de grafiek en schilderkunst van de barok ten noorden van de Alpen. Zo schilderen Elsheimer ca. 1608-09, Jordaens ca. 1645 en Rembrandt 1658 de ontvangst van de goden in de schamele hut in een compositie die gelijkenis heeft met die van Christus en de Emmausgangers. Rubens ca. 1630 toont de redding van het echtpaar door de goden in een door bliksem en wolkbreuken geteisterd landschap met kolkende rivieren.
Beller 1967; Stechow 1940-41.