Van Achilleus tot Zeus. Thema's uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1995)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdNiobe,dochter van de Lydische koning Tantalos en Dione. Uit haar huwelijk met de koning van Thebe, Amphion, werden zeven zonen en zeven dochters geboren (maar ook andere aantallen worden genoemd). Ze was zo trots op haar kinderen en haar kindertal, dat ze het waagde zich te stellen boven de godin »Leto met haar twee kinderen, de tweeling Apollo en Artemis. De gekwetste Leto vroeg haar kinderen deze smaad ongedaan te maken, waarop Apollo de zonen en Artemis de dochters neerschoot. Slechts twee kinderen, één jongen en één meisje, zouden zijn gespaard. Homeros vertelt in de Ilias hoe de kinderen gedurende tien dagen onbegraven bleven liggen, waarna de goden zelf de begrafenis ter hand namen. Ovidius voegt aan het verhaal toe, dat de wenende Niobe veranderde in een rotsblok waaruit een bron ontsprong. Tot op de dag van vandaag wordt een rots in de omgeving van Magnesia, in het Sipylosgebergte, gezien als de versteende Niobe. | |
[pagina 208]
| |
Het verhaal van de hybris van Niobe en van de dood van haar kinderen, de ‘Niobiden’, moet blijkens tal van verwijzingen in de literatuur en in de beeldende kunst een grote opgang gemaakt hebben. Tragedies met dit thema van Aischylos en Sophokles zijn verloren gegaan. Het neerschieten van de Niobiden verschafte de kunstenaars van de oudheid de mogelijkheid om de emotie van lijden en sterven uit te beelden. Soms hebben zij niet alle personages voorgesteld wegens plaatsgebrek (bijv. vaas van de ‘Niobidenschilder’ ca. 460 v.C. in het Louvre te Parijs). Van het rond 440 te dateren gevelveld van een Griekse tempel stammen een gewonde Niobide in Rome en een liggende dode zoon in Kopenhagen. Van een hellenistische groep van ca. 130 v.C. kennen we Romeinse kopieën van twaalf figuren in het Uffizi te Florence, afkomstig uit het park van een villa in Rome. In de keizertijd komt het thema in de schilderkunst en op sarkofaagreliëfs herhaaldelijk terug. In het laatste geval wordt de toeschouwer wellicht een memento mori voorgehouden. Ook al wordt de bestraffing van Niobi door Alciati in een van zijn emblemen 1531 als voorbeeld van hoogmoed (superbia) opgevoerd, het is mogelijk deze bijbetekenis aan alle kunstwerken van deze en latere tijden te hechten. Het motief komt opnieuw voor in de schilderkunst van de 16e eeuw, bijv. bij Tintoretto ca. 1545, A. Bloemaert 1591 en Vicentino ca. 1600, en wordt voortgezet tot aan het einde van de 18e eeuw, bijv. David 1772. Permeke 1951 maakte van Niobe een liggend naakt in brons (Museum Kröller-Müller Otterlo). In de literatuur van de middeleeuwen staat het verhaal altijd voor superbia, bijvoorbeeld in de Ovide moralisé begin 14e eeuw, Dantes Divina Commedia ca. 1315, Boccacio's De genealogiis deorum gentilium 1350-60 en diens De mulieribus claris ca. 1370. In de nieuwe tijd is het Niobiden-thema slechts zelden te vinden, en dan overwegend in de Duitse literatuur: dramatische bewerkingen onder meer van Sachs 1557 en F. Müller 1778, een ‘Sturm und Drang’-auteur, die Niobe schetst als een heldin die de goden trotseert. Geominy 1984; Wiemann 1986. |
|