Van Achilleus tot Zeus. Thema's uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1995)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdHades([H]aides of Plouton, Lat. pluto of Orcus), zoon van Kronos en Rheia; de goddelijke heerser over het dodenrijk. Hij verdeelde met zijn twee broers de machtsgebieden binnen het heelal. Zeus kreeg de heerschappij over de hemel en werd daarmede oppergod, Poseidon ging heersen over de zee en de aarde en Hades kreeg de macht over hetgeen zich daaronder bevindt, woonplaats van de bloedeloze schimmen van de overledenen, naar hem Hades genoemd. De naam Hades betekent ‘de onzichtbare’, hetgeen uiteraard met de functie van de god strookt. Hades bezit een magische helm die de drager onzichtbaar maakt; onder meer Perseus mocht er gebruik van maken, toen hij de Medousa (»Gorgonen) moest doden. De Grieken hoedden zich er overigens voor de naam Hades uit te spreken om te voorkomen dat de aandacht van de god op hen zou vallen. Een van de eufemistische aanduidingen was ‘Plouton’, de ‘rijke’, een toespeling op de onuitputtelijke rijkdom die vanonder de aarde komt. In de bronnen wordt de ingang op verschillende plaatsen gesitueerd: Aeneas betreedt de Hades bij Cumae, Persephone wordt bij Henna (nu Enna) op Sicilië ontvoerd; volgens de meeste schrijvers bevond de toegang zich ergens in het zonloze Westen. Handelend treedt Hades alleen op in het verhaal van de ontvoering van »Persephone, die zijn vrouw wordt en met hem heerst over de onderwereld. Over zijn ontmoetingen met de enkele levenden aan wie het vergund is zijn domein te betreden èn te verlaten, zoals Herakles, Orpheus en Theseus, wordt enkel gemeld dat hij zwicht voor hun aandrang. Aeneas en Odysseus krijgen hem bij hun afdaling in de Hades niet te zien. Voor het overige toont Hades zich onverbiddelijk: aan de zielen van de overledenen, eenmaal door Hermes in het dodenrijk gebracht, is de terugkeer naar het rijk der levenden definitief ontzegd. De in/uitgang wordt bewaakt door de driekoppige, monsterlijke hond Kerberos. Bovendien is er de barrière van de onderaardse rivier de Styx, die men slechts met hulp van de gemelijke veerman Charon kan oversteken; bij deze rivier zweren de goden hun heiligste eden. Ook andere rivieren als de Acheron grenzen de onderwereld af. | |
[pagina 119]
| |
Men stelde zich het dodenrijk als een triest verblijf voor, maar niet als een hel. Hades gold als een kille maar niet onrechtvaardige of slechte godheid. Alle overledenen was hetzelfde lot beschoren. In de Odyssee laat Homeros Odysseus enkele op bijzondere wijze gestrafte figuren waarnemen: Tityos, Tantalos en Sisyphos. Pas gaandeweg wordt onderscheid gemaakt tussen het lot van de rechtvaardigen en dat van de boosdoeners en worden de rechters »Minos, Rhadamanthys en Aiakos genoemd. Blijkens het relaas van Aeneas, weergegeven door Vergilius, ondergaan de boosdoeners in de Tartaros, een oord van eeuwige duisternis, hun straf; de zielen van de rechtvaardigen verkeren in een ander deel van het dodenrijk, het Elysium (of Elyseïsche Velden).
De god komt behalve in algemene godenvoorstellingen en als strijder in de Gigantomachie zelden in de antieke kunst voor (vgl. Persephone), en dan vooral in de archaïsche en klassieke vaasschilderkunst. Op terracotta votiefplaten uit het Persephone-heiligdom in Lokri zien we hem naast zijn vrouw, zittend op een troon en met een granaatappel, scepter of hoorn des overvloeds in zijn hand. Soms is hij uitgebeeld in Etruskische graven. Hij heeft strenge gelaatstrekken en een ruwe haardos, die hem doen lijken op Poseidon en Zeus. We mogen aannemen dat middeleeuwse afbeeldingen van het koningspaar dat in en over de hel presideert, reminiscenties zijn van Hades en Persephone. In de beeldende kunst van de nieuwe tijd is Hades/Pluto als god van de onderwereld te vinden o.m. in fresco's van Paolo Veronese ca. 1560-61 in de Villa Barbaro-Volpi te Maser en Agostino Carracci 1592 voor het Palazzo dei Diamanti in Ferrara (nu in de Galleria Estense te Modena), in schilderijen van Ricci ca. 1698 en Meynier 1827 en in sculpturen van Poggini 1573 en Pajou 1760 (met een aangelijnde Kerberos). Een enkele maal stelt Hades/Pluto de winter voor, bijvoorbeeld op een Brussels tapijt ca. 1650 en op een doek van Lairesse 1675 voor het Leprozenhuis (beide Rijksmuseum Amsterdam). Uiteraard gebruikt Dante in zijn Inferno van de Divina commedia ca. 1315 talrijke, reeds in de oudheid bekende motieven voor de schildering van de hel. Latere auteurs maken van dezelfde elementen gebruik. Literaire evocaties van de plaats Hades zijn er in werken van onder anderen Ronsard 1572, Jonson ca. 1612, Goethe 1822 en Quasimodo 1946. Specifiek op de mythologische gestalte Hades betrekking hebbende literaire werken zijn niet bekend. Een suggestieve voorstelling van de figuur Hades vinden we in de Orfeo 1607 van Monteverdi/Striggio. Botticelli (tekeningen ca. 1485), Flaxman (tekeningen ca. 1792) en Blake (aquarellen ca. 1825) behoren tot de beeldende kunstenaars die de hel evoceren aan de hand van Dantes Inferno. Afzonderlijke schilderijen of fresco's, al dan niet geïnspireerd door Dante, hebben meestal betrekking op de oversteek van de Styx in de boot van Charon: Primaticcio en Niccolò dell'Abbate 1551-56 in het kasteel te Fontainebleau, Patinier eerste kwart 16e eeuw, Van Swanenburgh begin 17e eeuw (Museum De Lakenhal Leiden), Subleyras tweede kwart 18e eeuw, Delacroix 1822, Burne-Jones 1872 en Böcklin 1876. Anton 1967; Felten 1975. |
|