Vanaf de Homerische hymne voor Aphrodite ca. 600 v.C. krijgt het verhaal rond Ganymedes een expliciet homo-erotische strekking, doordat alleen Zeus een oogje op hem heeft laten vallen, en in de 4e eeuw wordt toegevoegd dat deze in de gestalte van een adelaar - of een adelaar in zijn opdracht - de jongen is komen halen. Dit gegeven kennen we aanvankelijk alleen uit de beeldende kunst, maar het zal zeker in de poëzie zijn verdicht. Loukianos voert in zijn Godengesprekken Ganymedes veelvuldig op als bedgenoot van Zeus. De soms door de Romeinen gebruikte benaming Catamitus leeft in het Engels voort als ‘catamite’: schand- of lustknaap.
In de archaïsche kunst wordt Ganymedes afgebeeld als wijnschenker of lieveling van Zeus. Een terracotta groep in Olympia ca. 480-470 laat zien hoe Zeus de jongen met zijn rechterarm van de grond heeft getild, terwijl hij krachtig voorwaarts schrijdt; zelf draagt hij in zijn linkerhand een stok, Ganymedes heeft een zojuist ten geschenke gekregen haan in zijn hand. Ook op zwart- en roodfigurige vazen is Ganymedes met of zonder geschenk voorgesteld, dan wel met Phrygische muts, wijnbeker, herdershond of herdersfluit, ontvoerd door of in gezelschap van een adelaar. Leochares beeldt ca. 330 de roof door de adelaar uit in een beeldhouwwerk, onder meer bekend door een Romeinse kopie in het Vaticaan. Een grote marmeren groep van de adelaar met de herder in zijn klauwen naar een ander hellenistisch voorbeeld is in een als feestzaal gebruikte grot in Sperlonga gevonden en dateert uit het begin van de 2e eeuw n.C.
In de middeleeuwse Ovide moralisé is Ganymedes een prefiguratie van Johannes de Evangelist, de geliefde apostel van Jezus. Renaissance-humanisten zagen in het omhoogvoeren van Ganymedes een allegorie van het opstijgen van de ziel van de onschuldige naar God. In een gedicht van Goethe uit 1774 (getoonzet door Schubert 1817) is daarvan een naklank te horen.
Het motief met de door de adelaar omhooggevoerde jongen is in de beeldende kunst van de Italiaanse renaissance aanwezig o.m. op een van de bronzen reliëfs ca. 1440 van Filarete voor de hoofddeur van de Sint-Pieter te Rome, in een tekening van Michelangelo ca. 1533, in fresco's van Cavaliere d'Arpino 1594-95 (Palazzo del Sodalizio dei Piceni te Rome) en Annibale Carracci tussen 1597 en 1600 (Palazzo Farnese te Rome) en in een schilderij van Correggio ca. 1531-34 (in een reeks met de liefdes van Zeus). Cellini transformeerde in 1545-46 een Romeinse torso uit de oudheid tot een Ganymedes die een adelaar streelt. Daarna zijn er, in het bijzonder in Italië, tal van wand- en vooral - zeer geëigend voor het thema van de omhoogvoering - plafondschilderingen: bijvoorbeeld Mazzoni begin 17e eeuw in het Palazzo Spada te Rome, Giovanni da San Giovanni ca. 1634 in de Villa Corsini bij Florence. Lang niet altijd is uit te maken of het tafereel van de omhoogvoering een allegorie is voor het streven van de mens naar God of anderszins naar het hogere. Een enkele keer geeft ruimte of context of toelichting een indicatie. Federico Zuccaro schilderde het tafereel ca. 1603 als symbool van goddelijke inspiratie in zijn eigen palazzo in de ruimte waarin de leden van de Accademia di S. Luca bijeenkwamen. De ontvoering kan, zoals blijkt uit het werk van Correggio, ook deel uitmaken van een serie van liefdesgeschiedenissen van de goden. Een betrekkelijk laat voorbeeld zijn de negen supraporti van Natoire ca. 1731 die zich hebben bevonden in het kasteel La Chapelle-Godefroy bij Nogent-sur-Seine.
In de Lage Landen zijn er schilderijen van Rubens 1611 en 1636-37 (het laatste werk, nu in het Prado te Madrid, werd gemaakt voor de enorme mythologische serie voor de Torre de la Parada van El Pardo bij Madrid), Rembrandt 1635 en Van Campen ca. 1647 (Huis ten Bosch 's-Gravenhage). In het neoclassicisme kennen we beeldhouwwerken van onder meer Houdon 1815 en Thorwald-