Flora,
een godin van Italiaanse bodem, met als machtsgebied de lente en de bloei van bomen en planten. Alleen in de Fasti van Ovidius speelt ze een rol in een mythe. De dichter verhaalt hoe Zephyros, de god van de Westenwind (geassocieerd met de lente) verliefd werd op de nimf Chloris, en haar nazat en veroverde. Ze werd getransformeerd in de godin Flora.
Ovidius verhaalt voorts dat Flora de hand zou hebben gehad in de geboorte van Ares. Hera had zich eraan geërgerd dat haar echtgenoot Zeus zonder tussenkomst van haar of van een andere vrouw het leven had geschonken aan Athena en wilde harerzijds eveneens onafhankelijk het leven schenken aan een kind. Ze kreeg van Flora een bloem, bij de aanraking waarvan ze zwanger werd. Daarop bracht ze Ares ter wereld.
Flora, bezongen door enkele Romeinse schrijvers onder wie Ovidius, Lactantius en Augustinus, herleefde in de literatuur van de late middeleeuwen (Jean de Meun in de Roman de la rose ca. 1275, Boccaccio in De mulieribus claris ca. 1370) en blijft, meestal te zamen met Zephyros, in de volgende eeuwen frequent aanwezig in de dichtkunst (Poliziano ca. 1476 en Lope de Vega ca. 1603), in de toneelliteratuur (een ‘masque’ van Campion 1607, een optreden in Winter's Tale ca. 1611 van Shakespeare), in het ballet (vier balletten van Didelot in de decennia rond 1800) en zelfs in het vaudeville-theater (Scribe 1816).
Flora is in de beeldende kunst van de oudheid slechts bekend van munten, maar moet voorgesteld zijn geweest in de vorm van (tuin)beelden. Geen werk kan met zekerheid als Flora worden geïnterpreteerd.
In de vroege renaissance is er een opmerkelijke uitbeelding van de dubbelgestalte van Flora èn Chloris in de ‘Primavera’ van Botticelli 1477-78. Daar en later, bijvoorbeeld door G.B. Tiepolo ca. 1730 in een uit Ca' Pesaro naar Ca' Rezzonico te Venetië overgebrachte plafondschildering en in een doek van Bouguereau 1875, is ze afgebeeld in gezelschap van Zephyros. Ook neemt ze deel aan triomftochten, dikwijls in het gevolg van Aphrodite, bijvoorbeeld in schilderijen van Heiss 1683 en Kern 1747. Poussin schildert haar omstreeks 1630 te midden van in bloemen getransformeerde mythologische figuren, zoals Hyakinthos, Adonis en Narkissos. Vanaf de 16e tot in de 18e eeuw worden vrouwen in de gedaante van Flora geportretteerd, bijv. Saskia door haar man Rembrandt in 1634 en 1635.
Flora met haar bloemen alleen of met Zephyros geldt ook als personificatie van de lente. Enkele Franse voorbeelden: het beeldhouwwerk van Tuby ca. 1672-75 in het park van Versailles; een schilderij van Antoine Coypel 1699, gemaakt voor het paleis te Marly; een schilderij van Troy voor een Bourbon-residentie, nu Hôtel de Ville, te Versailles. En Flora is prominent in de interieur- en parkdecoraties van tal van zomerresidenties, zoals de nu in een buitenwijk van München gelegen Nymphenburg (17e-18e eeuw). Flora-reliëfs van Carpeaux ca. 1864 vonden in vele replica's en varianten hun weg door heel Europa, en is Flora nog te vinden in beeldhouwwerken van o.m. Maillol 1912 en Zadkine 1966.