De geheimtalen
(2002)–J.G.M. Moormann– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
De geheimtalen deel II
| |
[pagina 297]
| |
Woord voorafIn het ‘Woord vooraf’ van De GeheimtalenGa naar eindnoot352 schreef ik een belofte neer: ‘Al het verzamelde materiaal zal verwerkt worden in de geest van Kluges Rotwelsch.Ga naar eindnoot353 Dat zal een vervolg zijn op de theoretische beschouwing van de geheimtalen, welke in dit werk gegeven wordt. Als blijkt dat er bij het publiek enige belangstelling voor deze studie bestaat, zal het tweede deel, het “Bronnenboek”, dat in handschrift zo goed als gereed ligt, uitgegeven worden.’ Deze belofte los ik nu in. De belangstelling voor De Geheimtalen was er, niet alleen binnen, maar ook buiten de grenzen van ons land. En daardoor aangemoedigd, schreef ik dit Bronnenboek, waarbij de afstand van ‘zo goed als gereed’ tot ‘gereed’ veel groter was dan ik zelf vermoedde. Kluge schrijft in zijn ‘Vorwort’ (l.c., p. viii): ‘Es ist wohl ausgeschlossen, dass jemand ebensoviel Zeit und Kosten für die Beschaffung der Quellen verwendet, wie ich es gethan habe, oft genug von Glück und Zufall begünstigt.’ Deze woorden maak ik tot de mijne. Maar Kluge had al voorwerkers. Men denke alleen maar aan de vier delen van Avé-Lallemant en de notities van Josef Maria Wagner. En Kluge had een medewerker, de ‘Tübinger Freund’, ‘der mit unermüdlichem Eifer den levenden Ausläufern des Rotwelsch nachgegangen ist; er hat sommerliche und winterliche Reisen nicht gescheut, um mir das alte Rotwelsch im Schwabenland als lebende Sprache nachzuweisen’. De levende geheimtalen in ons land heb ik zelf moeten onderzoeken. Volledig is dit onderzoek uit de aard der zaak niet. Zeeuws-Vlaanderen bv. en Friesland moeten nog doorvorst worden. Maar er komt een tijd dat men een streep onder zijn werk moet zetten, om er een synthese van te schrijven. Door het eigenaardig groeiproces, de hypertrofie, wast het materiaal steeds aan, groeit naar alle kanten uit, en een psychologische beschouwing van deze taal woeker zou heel wat uitgebreider kunnen zijn dan in De Geheimtalen, hoofdstuk i. Ik geloof echter dat deze studie het best tot zijn recht komt in een etymologisch woordenboek van de geheimtalen. Elk woord toch heeft zijn eigen geschiedenis; van enkele is ze zo te vinden; van andere kán men ze opbouwen; en de geschiedenis van het overgrote deel is nooit meer te achterhalen. Misschien zou, na een goed woordenboek, een synthese te schrijven zijn over de ‘hypertrofie’ in de geheimtalen, die ons een verrassende kijk zou geven in ‘taalgroei’ en ‘taalontwikkeling’ in het algemeen. Ook de sociologische structuur zou hier in haar fijnste geledingen bestudeerd kunnen worden. Een ‘Voorwoord’ is niet de geschikte plaats, dieper op deze kwesties in te gaan. De gepubliceerde bronnen zijn alle van een korte inleiding voorzien, waarin verwezen is naar studies over deze bronnen, en vooral naar de beschouwingen in De Geheimtalen. Zo vormt dit boek, hoewel het een zelfstandig werk is, toch een geheel met het genoemde. Ik wilde liever niet spreken van deel i en ii. Dit deel kan aangehaald worden als De Geheimtalen, Bronnenboek; het eerste deel als De Geheimtalen.Ga naar eindnoot353* | |
[pagina 298]
| |
Wie wel eens met Kluges Rotwelsch gewerkt heeft, weet dat het bijna onbruikbaar is: er mankeert een register aan. Zó erg is dit gebrek, dat ik er zelf een register van aangelegd heb, een niet te onderschatten werk (± 10.000 kaarten). Dit Bronnenboek heeft zijn register. Alle woorden zijn erin opgetekend, met alle vindplaatsen. Het bevat ruim 5600 woorden. Een vluchtig doorbladeren geeft al een aardige kijk op de constructie van de geheimtalen. En de gevolgde methode, van zoveel mogelijk bronnen zoeken, en zoveel mogelijk noteren, ook in plaatsen die dicht bij elkaar liggen, wordt door het register volkomen gerechtvaardigd. Nu is er perspectief in de woordenlijst. We zien wat algemeen is en wat sporadisch voorkomt. Een speciaal onderzoek van de woorden met veel vindplaatsen kan verrassende resultaten opleveren en ons misschien stukken van een ‘oergeheimtaal’ verschaffen. Deze studie moet dan niet tot ons land beperkt blijven. In het register zijn niet alle concordanties opgegeven: dat hoort thuis in een woordenboek; het register zou er onmatig door uitdijen. Toen in 1844 de Mystères de Paris vertaald werden, schreef de bewerker: ‘Wij Hollanders kennen geen dieventaal.’ In 1856 wist Franrisque-MichelGa naar eindnoot354 over het ‘Argot Hollandais’ het volgende mee te delen: Comme les autres peuples de l'Europe, les Hollandais ont également leur argot, désigné chez eux par les noms de bargoens et de dieventael. Un magistrat hollandais, sans trop s'embarrasser du mérite littéraire des Mystères de Paris, y a pris ce qui était à sa convenance. Juge d'instruction à Hoorn, ayant à causer journellement avec des gens de l'acabit du Maître d'école et de la Chouette, il a considéré l'oeuvre de M. Eugène Sue comme un simple manuel de l'argot mis en variation. En conséquence, il en a extrait tous les termes du langage des voleurs, et les a traduits en bargoens, en s'aidant des dictionnaires de l'argot allemand, publiés à Leipzig en 1833, par monsieur J. von Train, et à Magdebourg, en 1843, par monsieur Anton. Ce travail est inséré dans l'Algemeene Konst- en Letterbode du 22 mars 1844, no. 13, pag. 194-200. Voyez le Bulletin du Bibliophile belge, tome i, pag. 243. De lezer kan deze studie vinden in bron 12. Wat Michel over het gebruik van Von TrainGa naar eindnoot355 en AntonGa naar eindnoot356 schrijft, is voor zijn rekening. Maar heel veel was er blijkbaar nog niet bekend omtrent onze geheimtaal. Jos. Maria WagnerGa naar eindnoot357 weet in 1861 zeven bronnen van het Bargoens en drie van het ‘Krämerwelsch of Brigade’. Het zijn bron 5, 8 (Van Hamelsveld), 11, 12, 14 en 15, terwijl Wagner no. 115 geen bron is. Voor het Krämerwelsch geeft hij enkele bronnen van het Bargoens van Zele op (bron 9). In 1860 schreef te onzent Verwoert zijn studie: zie bron 16. I. TeirlinckGa naar eindnoot358 stelde in 1886 zijn Woordenboek van Bargoensch samen en leverde daarmee het eerste grotere werk, waarin echter nogal wat fouten voorkomen (zie De Geheimtalen i, o.a. hoofdstuk i, ‘Drukfouten’. Teirlinck gebruikte zeventien bronnen, echter zeer onkritisch. Acht ervan zijn werkelijke authentieke bronnen. Dr. J. van GinnekenGa naar eindnoot359 wijdde in 1914 een hoofdstuk aan ‘het Bargoens’, totaal 41 | |
[pagina 299]
| |
bladzijden. Dit hoofdstuk, hoe verdienstelijk overigens, is toch niet meer dan een bescheiden proeve van synthese. Dit kleine historische overzicht gaf ik om het belang van het hier gebodene aan te tonen. Het Bronnenboek geeft 49 bronnen, waarvan een groot deel tot nu toe nooit gepubliceerd is, met een totaal van 5600 woorden. Ik geloof niet te veel te zeggen, als ik beweer dat deze uitgave nodig en verantwoord is, zelfs in deze crisistijd. Nodig op de eerste plaats voor ieder in Nederland die zich met lexicografie bezighoudt. En verder voor criminalisten, voor sociologen en folkloristen. ‘Das ganze Werk aber wird - so hoffe ich - nicht nur die Aufgaben der deutschen Sprachwissenschaft fördern, sondern auch Kriminalisten und Kulturhistorikern willkommen sein’ (Kluge, l.c., p. xi). De bronnen die hier gepubliceerd worden, zijn kritisch behandeld. Niet elk boek waar een beetje geheimtaal in voorkomt, is opgegeven. Als we met niet-oorspronkelijk materiaal te doen hadden, werd het weggelaten (vgl. De Geheimtalen i, hoofdstuk i, het slot van de paragraaf ‘Hypertrofie in de geheimtalen’). Het is verder niet te doen, alle geheimtaalwoorden die verspreid in romans voorkomen, met de bron op te geven. Ik geloof niet dat er veel in zullen staan die niet in de woordenlijst te vinden zijn. Eén boekje zag ik over het hoofd, bij het bewerken van hoofdstuk i. Van de woordenlijst uit het Liber Vagatorum bestaat nog een (maar ontstellend slordige)Ga naar eindnoot360 uitgave, die te vinden is in Sprokkelhout van dr. E. Laurillard, Amsterdam 1887, p. 57. Volledigheidshalve meld ik deze afdruk hier nog (vgl. uitgave iv bij bron 1 hieronder). Een enkele opmerking over de rangschikking van de bronnen. Tot no. 22 heb ik de historische volgorde in acht genomen, zoals bv. Kluge dat deed. De moderne lijsten zijn gerangschikt als in De Geheimtalen i. Voor de lettertalen moge ik naar hoofdstuk ii, paragraaf v van dat werk verwijzen. En hiermee ben ik aan het einde van mijn inleiding en rest me de dankbare taak alle archieven en bibliotheken, zowel binnen- als buitenslands, die me geholpen hebben bij mijn onderzoek, van harte te danken. En ook alle ‘schooiers zonder huis of haard’ die me, vaak vol vertrouwen, vaak met groot wantrouwen, inlichtingen verschaften, mijn dank. De firma Schaafsma en Brouwer te Dokkum, benevens de heer W.L.H. Köster Henke, stonden zeer bereidwillig toe het zeldzaam wordende boekje De Boeventaal in zijn geheel op te nemen. Mijn vriend H.J. Tromp dank ik wel hartelijk voor zijn trouwe hulp bij het doorzien van de revisies en het samenstellen van de woordenlijst. Zonder financiële tegemoetkoming zal geen firma, zelfs niet de firma Thieme en Cie een boek als dit, dat geen andere pretentie heeft dan ‘wetenschappelijk’ te zijn, in deze tijd uitgeven. Verschillende instellingen verschaften de nodige steun. De Vereeniging tot het Bevorderen van de Beoefening der Wetenschap onder de Katholieken in Nederland, die het eerste deel steunde, verleende ook nu weer een bijdrage in de kosten. Het bestuur van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden zei (onder voorbehoud) steun toe. | |
[pagina 300]
| |
Het Dr. van Gils-fonds sprong onmiddellijk bij toen de omvang van het boek zo groot werd, dat de reeds toegezegde subsidies niet toereikend waren. De firma Th. Moormann te Goor bood aan de ‘rest van het tekort’ te fourneren. Aan al deze genoemden mijn hartelijke dank, voor de materiële hulp, ja, maar ook voor de morele steun die hun belangstelling me gaf.
J. Moormann Nijmegen, 15 februari 1934 |
|