| |
Het XLV. Kapittel.
TOt de Onregelmatige woortvoeging moeten ook gebraght worden alle
die enkele uitdrukkingen en spreekwyzen, waer in eene ontwyfelbaere Uitlaeting
gespeurt wordt, en die wy hier by een zullen stuwen; het zy deeze omtrent de
Geslachtwoorden, het zy omtrent de Zelfstandige Naemwoorden, het
zy omtrent de Voornaemwoorden en wyders omtrent eenige andere Woorden,
die de Spraekdeelen by de Nederlanders uitmaeken, plaets hebbe.
Schoon voorhene eenigszins van de Uitlaetingeder Geslachtwoorden
gesprooken is, wanneer van | |
| |
deezer Overeenkomste met de
Zelfstandige Naemwoorden gehandelt wierd, en getoont, dat die in twee
gekoppelde Zelfstandige Naemwoorden, welker een, het zy voorgaend, het zy
volgend, een Eigen menschelyke naem is, ter wederzyde doorgaens voorvalt, en
voor de enkele Naemwoorden van Kleetstoffen, Aerdgewassen, Eet- en
Drinkwaeren, en diergelyke niet zelden, nochtans zullen wy hier ook noch
eenige voorbeelden deezer Uitlaetinge aentekenen.
Het Nietbepaelende Geslachtwoort Een wordt uitgelaeten voor
zyn Zelfstandigh Naemwoort, achter een Voorzetsel in het Eenvouwige Getal
voorkoomende; als in, Met vryen toom; uit yver; van spyt; met byster
onweder; en slagregen; uit steenrots; met vier; van versaegtheit en
ootmoedigheit; naer staet; door ziekte; van kinde; in slagorde; in brant;
binnen zonneschyn; uit steenachtige aerde; voor, Met eenen vryen toom;
uit eenen yver; van eenen spyt; met een byster onweder en eenen slagregen; uit
eene steenrotse; met een vier; van eene versaegtheit en eene ootmoedigheit;
naer eenen staet; door eene ziekte; van eenen kinde; in eene slagorde; in eenen
brant; binnen eenen zonneschyn; uit eene steenachtige aerde; hoewel zommige
van deeze en deezergelyke spreekwyzen tot de Uitlaeting van het Bepaelende
Geslachtwoort ook schynen te behooren; vooral, wanneer zommige Zelfstandige
Naemwoorden van het Eenvouwige Getal zyn, in de plaetse, dat zy in het
Meervouwige zouden gestelt worden; als in, Het opzicht over boschaedje passe
ook den burgemeester; het lust my Ismarus met wyngert te beplanten; zoo is de
aerde dienstigh voor weide en vrolyken wyngert; dies wordt hy van winterbui
nochte regenvlaeg
| |
| |
nedergesmakt; zy werden in uitgehoolden
puimsteen en vermolsemde boomen gevonden; dat is, over de boschaedjen;
met wyngaerden; voor de weiden en vrolyke wyngaerden; van winterbuien nochte
regenvlaegen; in uitgehoolde puimsteenen.
De Drost Hooft gebruikt ook in zyne schriften eene Uitlaeting van
het Nietbepaelende Geslachtwoort Een, maer die, onzes oordeels hart is,
en niet te volgen; naemelyk achter eene voorgaende beschryving van eenen
Persoone of Zaeke; die vervult kan worden door Die Is of Was; als
in, Onder de zelve Joan van Bourbon, Prins van den bloede; Maria Stuart van
Schotlant, Vorstin, voor wie de zon haers geluk vroeg opging; dit antwoort,
smaekende naer de Hollantsche rondigheit (voor, naer de rondigheit van
Hollant) gewest, daer Oranje zyne woonstede in, en Egmont zyn' oirsprong
uit had; dat hy uit het derde geslacht der Fransoische Koningen zynen oirsprong
had: afkomst, die haers gelyk onder de zon niet weet: voor, Eenen Prins;
eene Vorstin; een gewest; eene afkomst: of, Die een Prins, eene Vorstin
was; dat een gewest, eene afkomst was.
Hoewel de eerste Uitlaeting niet zoo hart geoordeelt, en daerom
daegelyks gebruikt wordt, wanneer achter de beschryving van eenen Persoone
terstont die van zyne byzondere waerdigheit en bedieninge volgt, gelyk in de
tytelen en opdragten en opschriften van brieven alomme de gewoonte is; het zy
dan het Nietbepaelende Geslachtwoort Een, het zy het Bepaelende
De uitgelaeten worde; als in, Josef de eerste, Keizer van Rome;
Luidewyk de veertiende, Koning van Vrankryk; Maria Stuart, Koningin van
| |
| |
Schotlant; Pieter Korneliszoon Hooft, Drost van Muiden;
Abraham Heidanus, Professor te Leiden; Joannes Vollenhove, Leeraer in 's
Gravenhage; Michiel de Ruiter, Amirael van Hollant en Westvrieslant; Nikolaes
Tulp, Burgemeester der Stat Amsterdam; Louys de Geer, Koopman; Henrik
Laurens-zoon, Boekverkooper, Fransois Hooglant, Makelaer; en
diergelyke.
En deeze zelve schryver, ter kortheit byster geneegen, bemint noch
daerenboven de Uitlaeting der Geslachtwoorden Een en De voor een
Byvoeglyk en Zelfstandigh Naemwoort van het Eenvouwige Getal, met elkander in
Overeenkomste staende; als in, Dat 'er niet zoo onbestendigh is, als
geleende moogendheit; hoe zekere waterleiding gehecht was aen de vesten; als
aen de historië nooit ander voordeel vast geweest waere; al is zy
verkreegen door langduurige oeffening. Waer voor anderen vol uit en naer
den regel schryven, Eene of de geleende moogendheit; eene zekere
waterleiding; een ander voordeel; eene of de langduurige
oeffening.
Het Bepaelende Geslachtwoort De en Het wordt ook
uitgelaeten voor zyn Zelfstandigh Naemwoort, dat achter een Voorzetsel in het
Eenvouwige Getal gezet wordt; als in, In slaep; op stal; om hals; onder
zweep; aen zee; langs strant; met wasch; voor wint; naer regen; van hitte;
onder sneeu; by maneschyn; buiten spoor; onder lant; voor boschloof; in top;
boven maete; naer huis; uit Trojaenschen bloede; naer stat toe; voor, In
den slaep; op den stal; om den hals; onder de zweep; aen de zee; langs het
strant; met het wasch; voor den wint; naer den regen; van
| |
| |
de hitte; onder den sneeu; by den maneschyn; buiten het spoor; onder het
lant; voor het boschloof; in den top; boven de maete; naer het huis; uit den
Trojaenschen bloede; naer de stat toe.
Wanneer echter het Voorzetsel Zonder, dat uit kracht zyner
betekenisse alles van zich keert of weert, een enkel Zelfstandigh Naemwoort of
Bedryvend en Onzydigh Werkwoort voorgaet, wordt deeze Uitlaeting niet zoo zeer
door een van beide Geslachtwoorden, als wel door het Byvoeglyke Naemwoort
Eenigh (Ullus) gevult; als in, Zonder gelt; zonder moet;
zonder hoope, zonder omzien; zonder ophouden; zonder wortel; zonder stroo;
zonder moeite; zonder hengst; zonder voortekenen; zonder uitstel.
Gelykerwys het niet noodigh is eene Uitlaeting van het Bepaelende
Geslachtwoort te stellen, wanneer Zelfstandige Naemwoorden, met hunne
Byvoeglyke, na of zonder een Voorzetsel overeenkomstigh, in het Meervouwige
Getal zonder dit gevonden worden, als in, Met laege tamarinden; met volle
uieren; naer taeie wilgeblaên; voor groote leeuwen; rype appels; nieuwe
kastanien; woeste bergen; zachte fioolen; zoo moet het voor eene
Uitlaetinge des Bepaelenden Geslachtwoorts, onzes oordeels, gehouden worden,
wanneer een Byvoeglyk en Zelfstandigh Eigen, of Gemeen, Naemwoort, in
Overeenkomste staende, zonder of achter een Voorzetsel, in het Eenvouwige Getal
voorkoomen; als in, Kunstige Alcimedon sneed 'er eenen taeien wyngert op;
kleene Mykon offert u dien zwynskop; Korydonwas op schoonen Alexis verslingert;
tusschen barre steen-
| |
| |
rots en slymigh moerasch; nu verquikt
zich het vee in koele schaduwe; lustte het u eene kudde bokken in groene maluwe
te dryven.
Siciliaensche tym, Sardinisch kruit, Ariusische wyn,
Armeniaensche tigers, en meer diergelyke woortvoegingen, waer in het
Byvoeglyke Naemwoort van eenen byzonderen lantaert ontleent is, schynen ook het
Bepaelende Geslachtwoort De en Het uit te laeten, om dat men
elders De Siciliaensche bergen; De Syrische en De Assyrische roos; De
Psythische druif; Den Lagischen wyn; De Libyaensche leeuwen; De Siciliaensche
baren; De Parthenische wildernissen vol uit geschreeven vindt.
Van de overige Uitlaetingen der Geslachtwoorden, die overal
voorkoomen, en van elk onder hetleezen der goede schryveren aengemerkt
kunnenworden, afscheidende, gaen wy over tot de andere.
Zelfstandige Naemwoorden worden uitgelaeten achter hunne
overeenstemmende Byvoeglyke Naemwoorden, achter eenige Voornaemwoorden, en
achter andere Zelfstandige Naemwoorden, die van de uitgelaetene beheerscht
worden, en eindelyk achter Voorzetsels.
Achter de Byvoeglyke Naemwoorden worden de overeenkomstige
Zelfstandige uitgelaeten in, Die werken blyven ten halven steeken; wacht op
een beter; des zomers onder het groen; oneven brengt geluk mêe; niet
langer uwe eige; de populier behaegt Herkules boven al; dat ik ze voor het
leste aenroepe; daer de dagh op zyn langste zy; het uiterste van onzen bodem;
eene aerde, die zich in het groen kleedt; het groen durft
| |
| |
zich in den zonneschyn betrouwen; ziet gy het schaep op de heide het groen
kaeuwen; de helt antwoordde haer in het kort aldus; hy haelt het uit het
diepste van zyne borst; eene mot quam by donker snoepen; de moeder op een nieu
ontstelt; ik wil u in het breede ontvouwen; die het heilige paert met scherp
schon; hy haelde het eeuwige vier uit het binnenste des tempels; ik geraeke op
het opperste van het dak; tot in het binnenste van het hof; de scheepen waren
bykans op droog gezet; laet ons dan het beste volgen; zy hadden het uiterste
van het renperk in het oog; tot in het diepste van het hart; in het uiterste
van uw overlyden; nu is men tot het uiterste getreeden; op myn uiterste
leggende; die in het duister by nacht ontydige dingen spelt; door het zelve
ingenoomen; in de plaetse van, Ten halven weege; op een beter lot; onder
het groene loof; oneven getal; uwe eige huisvrou; boven al het geboomte; voor
het leste mael; op zyne langste maete; het uiterste gewest; in het groene
gewaet; het groene gewas; het groene kruit; in het kort antwoort; uit het
diepste deel; by donker weder; op een nieu voorval; in het breede verhael; met
scherp geweer; uit het binnenste heiligdom; op het opperste gedeelte; in het
binnenste vertrek; op droog zant; het beste oordeel; het uiterste einde; in het
diepste hol; in het uiterste oogenblik; tot het uiterste bedryf; op myn
uiterste sterven; in het duister weder; het zelve open hol.
Achter de Voornaemwoorden geschiedt ook de Uitlaeting van de
Zelfstandige Naemwoorden in, Wiens vee is dit? een vreemdeling zeit, dit 's
myn; o kloeke huislieden, dit 's uw werk; dit zal uw werk zyn; het is Egons
kudde; nu zal ik beginnen te zingen; wat de landen weeligh en vet maeke; het
was
| |
| |
toen lente; wat wy voor deezen overbroghten; voor
deezen was het ongeoorlooft; hoe het in mynen raet geschooren legt; dat de
bedrieger het my betaelt zoude zetten; ik geeve het gaerne gewonnen; Dido had
het byster drok met vraegen; indien het wil regenen; het buldert en stormt
geweldigh; gy most dat een' rechtschaepenen man zoo niet toeduwen; in de
plaetse van, Wiens vee is dit vee? dit 's myn eigendom; dit werk is uw werk;
dit werk zal uw werk zyn; het vee is Egons kudde; wat middel of werk de
landen vet maeke; het saizoen was toen lente; wat onheil wy overbraghten; voor
deezen tyt was het ongeoorlooft; hoe het nootlot geschooren legt; dat de
bedrieger het dreigement betaelt zoude zetten; ik geeve het gevecht gewonnen;
had het werk byster drok; indien het weder wil; het onweder buldert en stormt;
dat woort.
Het Voornaemwoort Het, voorkoomende in de Aengevoegde
spreekwyzen, Dat het klinke; dat het davere; dat het ruische; dat het
kraeke; dat het schuime; dat het stuive; en diergelyke, moet in de
Uitlaetinge gevult worden met dat Zelfstandige Naemwoort of Werkwoort,
Zelfstandiger wyze genoomen, waer aen in het voorgaende lit der rede deeze
werking wordt toegeschreeven.
Na de Beheerschte Zelfstandige Naemwoorden, of Eindigende
Werkwoorden, voor Zelfstandige Naemwoorden gebruikt, geschiedt eindelyk ook de
Uitlaeting der Beheerschende in, Hy is naer Dianaesgegaen; zy zyn
tot(tot voor te, gelyk elders te voor tot, uit
kracht van het Hoogduitsche zu, door toe en te en tot
by de Nederduitschen uitgedrukt) Damons wel onthaelt; de Raetskeur is hier
op Sint Peters, te Zwolle op Sint Pauwels; Kornelis Bakker Gerbrants is
overleeden; hy woont
| |
| |
by der Broêren; men verhuist op
Aller Heiligen; wy zyn des Heeren; hy is des Raets; zy gingen huns weegs; de
schuuren zyn tot berstens toe overlaeden; op Kassandre tot raezens toe
verslingert; nu tot stervens toe krank; in de plaetse van, Naer Dianaes
tempel; tot Damons huis; op Sint Peters dagh, op Sint Pauwels dagh; Gerbrants
zoon; by der Broêrenkerk; op Aller Heiligen vierdagh; des Heeren
eigendom; des Raets lit; huns weegs pat; tot berstens maete; tot raezens
gevaer; tot stervens noot.
Achter de Voorzetsels, die hunnen Naemval beheerschen, geschiedt ook
de Uitlaeting der Beheerschte Zefstandige Naemwoorden; als in, Wy zullen
noch wel Binnen geraeken; de nabuurige steden schieten het harnas Aen; Zonder
dat wy willen; Zonder naer my te verneemen; Tegens dat iemant zyne byen moght
verliezen; wanneer hy Onder leit; hoe ze 'er met de zweep Achter geeven; maer
Eneas neemt voor met de zonne Op te zyn; elk is graeg om Buiten te gaen; zy
schroomden met den Zuidewint Uit te loopen; zy houwen de binten Onder by den
oppersten zolder in stukken; die het hooft Onder haelt; zy lieten de schaelen
Rontom gaen; om Uit te geraeken; de Slaepgodt kreeg hem heel Onder; Eneas rukte
hier den degen Uit; maer de veerman neemt nu den eenen, dan den anderen In; het
staet ons niet vry leevende lichaemen Over te voeren; hy zette den helt in het
slib en vlotgras Op; die hier noch zyne wapens Aen heeft; wie had u zoo Onder?
wanneer het paert den gewapenden voetknecht Binnen holp; o wie gy zyt, tree Op;
Porsenne beval den uitgedreeven Tarquyn wederom In te haelen; de goutgeele
baert begost Uit te breeken; om hun morgen Op te koomen; het vier begint hier
en daer Uit te gaen;
| |
| |
derwaert Op leit de wegh; de dagh
koomt Op; Voor dat de nacht de starren te voorschyn brenge; de klaere maen quam
Op; om te zien, wiens leven Boven dryve; en, wanneer de zelve Voorzetsels
door het Bywoort Weder herhaelt worden; als in, Gelyk of zy hem Door
en Weder Door wou zien; de zuster brengt zoodaenige jammerklagten Over en Weder
Over; hy schermt Om en Weder Om met den schitterenden degen. Waer voor by
vervulling gezet wordt; Binnen de stat; Aen het lyf; Zonder het oogmerk;
Zonder de moeite van; Tegens den tyt; Onder de voeten; Achter het lyf; Op de
beenen; Buiten de poort; Uit de haven; Onder het dak; Onder de baren; Rontom de
tafel; Uit den doolhof; heel Onder zyne maght, Uit de scheede; In den boot;
Over het water; Op den oever; Aen het lyf; Onder de knie; Binnen de vesten; Op
het lant; In de stat; Uit het vel; Op den hals; Uit de kolen; Op de hoogte; Op
de aerde; Voor den tyt; Op de kimmen; Boven het water; Door en Weder Door het
lichaem; Over en Weder Over den wegh; Om en Weder Om zich.
Ondertusschen worden achter de Voorzetsels, by zich hebbende de
Helpwoorden Zyn en Hebben, in de plaetse der Beheerschte
Zelfstandige Naemwoorden die Deelwoorden uitgelaeten, die met elk Voorzetsel
een Samengezet Woort uitmaeken; als in, Wanneer het jaer Om Is; wanneer het
donker weder aen den hemel Over Is; eer de stille maen noch Op Was; toen myn
schrik Over Was; toen de eerste slaep Over Was; na dat het vier Uit Is; met
recht willen alle oorlogen Uit Hebben; toen de nacht Over, en de slaep Uit Was;
maer ik Ben Uit, om u een leger toe
| |
| |
te stieren. Waer
voor ten vollen gezegt wordt, Wanneer het jaer Omgeloopen Is; wanneer het
donker weder aen den hemel Overgedreeven Is; eer de stille maen noch Opgereezen
Was; toen myn schrik Overgegaen Was; toen de eerste slaep Overgebraght Was;
nadat het vier Uitgegaen Is; met recht willen alle oorlogen Uitgedient Hebben;
toen de nacht Overgebraght, en de slaep Uitgeslaepen Was; maer ik Ben
Uitgetoogen, naemelyk, met myne gedachten, om u een leger toe te
stieren; alzoo Geloopen, Gedreeven, Gereezen, Gegaen, Gebraght, Gedient,
Geslaepen, Getoogen de uitgelaetene Deelwoorden zyn, of schynen te zyn.
De Persoonlyke Voornaemwoorden, Ik, Gy, Hy, Wy, Zy, zyn, in
de Overeenkomste met hunne Bepaelde Werkwoorden staende, en als van hun
onscheidbaer, in hunne beide Getallen eigentlyk geene Uitlaetinge onderworpen.
Waerom het eene ongeregelde schryfwyze is, hoewel by kooplieden en anderen, ook
geleerden, veelszins gebruiklyk, Hebbe, voor, Ik Hebbe uwen brief
gisteren ontfangen; bekenne, voor, Ik bekenne deugdelyk schuldigh te
zyn; wanneer, voor, wanneer Gy nader tyding zult bekoomen; zoo dra,
voor, zoo dra Hy weder te lande gekoomen is; al wat, voor, al wat
Wy of Zy gehoort en gezien hebben.
In redenen echter, korte of lange, die door Voegwoorden aen een
gehecht zyn, worden deeze Persoonlyke Voornaemwoorden, die in het eerste deel
voorkoomen, in het leste uitgelaeten; als in, Ik hebbe altyt versche melk,
en zinge, gelyk Amfion, aen zee; dat benyde Ik u niet, maer verwondere my eer;
Gy ontfermt u niet, en zult my om hals brengen; hebt
| |
| |
Gy
het hem met zingen afgewonnen? of uw leeven wel eene pyp gestelt? Hy leit op
eene zachte maibloem, en erkaeut vast het ingezwolgen gras; zoo lang Hy
Neëre vrydt, en ducht, dat zy my boven hem stelle; Wy verlaeten onze lieve
akkers, en trekken van hier naer Libyë; Zy brengen den nacht met tuischen
over, en spoelen met bier en appeldrank de zwarigheit van het harte.
Hy wordt uitgelaeten in deeze woorden, Laet het zeggen,
wie slechts koome; laet het vry winnen, wien gy het gunt; wien de ouders nooit
toelachten, dien achten Natuurgodt en Bedgodin hunne tafel en bedde
onwaerdigh.
In Van Zelf, dat, met het Latynsche Sponte
overeenkoomende, niet alleen van redelyke en leevende, maer ook van reden- en
leevenlooze dingen gebruikt wordt, is alomme eene Uitlaeting van het
Voornaemwoort Zich, wanneer het van eenen Derden gebruikt wordt, omdat
men in den Eersten en Tweeden Persoone Van My, Ons en U Zelven in
beide Getallen spreekt; De aerde broght van zelf alle dingen voort; al wat
van zelf in 't wilt opwast; zy koomen van zelf te kooi.
De Werkwoorden zyn ook eene Uitlaetinge onderworpen, zoo wel de
Bepaelde, als de Onbepaelde of Eindigende.
Het Bepaelde Werkwoort wordt uitgelaeten voor dit woort, Te gelyk
aen de riemen; Wech met al dit werk; O gy Latynsche vrouwen, rustigh op; Een
ieder in 't gelit; te vervullen door deeze Gebiedende Woorden, Valt,
Pakt u, Ryst; of door dit Werkwoort der Toelaetende en anders Aenvoegende
Wyze; Treede, of zette zich, gelyk tot vervulling van het
volgende, De
| |
| |
bedrukten aen het schreien; De heeren aen
het mompelen; het Werkwoort Geraeken of Vallen achter de
Noemers, de bedrukten, de heeren in de Aentoonende Wyze noodigh
vereischt wordt; en achter, De reden waerom, deeze of diergelyke
Aengevoegde spreekwyzen, Het gezegt worde, het gevoelt worde.
Het Werkwoort der Eindigende Wyze van den Tegenwoordigen Tyt, wordt
uitgelaeten, in, Zy kunnen met den vollen uier quaelyk over den drempel;
Ifitus en Pelias, die, overmits de een out, de ander van Ulysses gewondt was,
niet voort kosten, naemelyk Koomen of Geraeken: gelyk de
Helpwoorden Hebben, Zyn en Worden, in, Het is verlooren
gekreeten; het isverlooren gevochten, als u de Goden tegen zyn; beide te
vervullen, door, Te Hebben; zeker, ik kenne my zulke eene eere niet
waerdigh; naemelyk, Te Zyn; alle jaer dient de gront omgespit;
naemelyk, Te Worden.
Het Voegwoort En wordt uitgelaeten, in, Zoo geleek ik
wulpen by volwassene honden, bokken by de moeders, groote by kleene zaeken;
knaepen gaet heen; weidt uwe ossen, spant uwe stieren voor den ploeg; deeze
pynboomen, deeze boomgaerden, deeze bronnen riepen al om Tityr; wat gerecht,
wat banket Filomele hem opdischte; en diergelyke spreekwyzen, die overal
geleezen en dagelyks gehoort worden; waer in de Uitlaeting des Voegwoorts door
de tuschenkoomende zinsneede (comma) gemerkt wordt.
Het Voorzetsel Aen wordt uitgelaeten, in, De beste naest
Febus; Myrtetelg, die naest den lauwer geëert wordt; omdat men spreekt
van Landen, naest aen Italië, naest aen onze kusten gelegen; Door
met | |
| |
het Geslachtwoort Den, in, Ik hebbe winter en zomer
altyt versche melk; Op in dit woort, Hou uwe rust den vyfden dagh;
en Over, achter den Beheerschten Naemval gestelt, in, Om eenen
eeuwigen nacht te rusten; en Over het nootlot of Over het
ongeval, in, Ontferm u des vaders en des zoons; ontfermt u des
Arkadischen konings; dewyl Zich over iemant ontfermen, de gemeene en
dagelyksche tael is.
De Uitlaeting, die in de byzondere Spraekdeelen voorvalt, op goede
gronden en redenen, zoo wy meenen, gevult hebbende, zullen wy anderen
overlaeten (want het is ons onmoogelyk van alles reden te geeven) te
onderzoeken, waerom men zegge, Myns oordeels; onzes bedunkens; gezonts lyfs;
behoudens lyfs; hangends hoofts; bloots hoofts; heels hoofts; ruims schoots;
eens gangs; eens loefs; eens klaps; goets moets; (die Hooft even krachtigh
houdt met de losse Neemeren, Ablativi absoluti der Latynen) als mede,
waerom men Binnen boorts; binnen scheuts; binnen 's monts; binnen 's huis;
buiten 's huis; buiten 's weegs; buiten 's lants; bezyde 's weegs; voor 's
hants; by tyts; van outs; van jongs op; van nieus; van overouts her; en
meer diergelyke uitdrukkingen, met of zonder de afgekorte S alomme
geschreeven vinde.
|
|