| |
Het XL. Kapittel.
NA de Overeenkomste, daer albereets van gesprooken is, volgt de
Beheersching, waer door het eene Woort het andere in eenen zekeren
uitgang van veranderinge beheerscht.
Deeze Beheersching is drievouwigh; van een Zelfstandigh
Naemwoort; van een Bedryvend Werkwoort, waer toe ook het
Deelwoort van ons gebraght wordt; en van een Voorzetsel.
Van de Beheerschinge des Zelfstandigen Naemwoorts is de eenige
volgende Regel:
Een Zelfstandigh Naemwoort, met zyn Geslachtwoort gepaert,
beheerscht den Teeler van diergelyk een Naemwoort, ook zyn Geslachtwoort
volgende, van het andere verscheiden; als in, De dagh des Heeren; de
welvaert des lants; de eendraght der burgeren; de zenuwe des oorlogs; de
schaduwe der deugt; het orakel der waerheit; de beginsels der natuure.
Maer voor het Geslachtwoort des beheerschten Naemwoorts wordt in
deeze beheerschinge de Teeler der Bezittende Voornaemwoorden Myn,
Uw (Tuus en Vester) Zyn, Ons, Hun, Haer, als mede der
Aenwyzende, Die, Dees, De zelve, in beide Getallen op de zelve wyze, als
het Geslachtwoort, dik- | |
| |
wyls gebruikt; als in, De zegen myner
kudde; de dagh uwer geboorte; de eeuwigheit zyner heerschappye; de grenzen
onzes vaderlants; de bant hunner vrientschap; de broosheit haerer natuure; de
nederlaeg dier benden; de gront deezer geschiedenisse; de werkendes zelven
dichters.
Eigene Zelfstandige Naemwoorden worden dus ook in den Teeler
beheerscht van de Gemeene Zelfstandige Naemwoorden, die in deeze gelegenheit
hunne Geslachtwoorden verliezen of verwerpen; als in, Adams misdaet; Kains
broedermoort; Noachs Arke; Davids harp; Salomons gebet; Ciceroos brieven;
Cezars gedenkschriften.
Waer in aen te merken is, dat de Teeler van het Beheerschte
Naemwoort het Beheerschende voorgae, die door omschryving met het Voorzetzel
Van dus verandert wordt, nadat het Beheerschende zyn Geslachtwoort weder
aengenoomen heeft; De misdaet van Adam; de broedermoort van Kain; de Arke
van Noach; de harp van David; het gebet van Salomon; de brieven van Cicero; de
gedenkschriften van Cezar; en niet, De misdaet van den Adam of
des Adams, de broedermoort van den Kain of des Kains, &c.
omdat (gelyk ook al voorhene gezien is) de Eigene Naemwoorden, de Persoonen,
die ze draegen, ten vollen uitdrukkende, geene Geslachtwoorden toelaeten.
Ook is aen te merken, dat deeze Beheersching voornaemelyk plaets
hebbe omtrent Eigene Persoonlyke Naemwoorden; terwyl Naemwoorden, die Landen en
Steden uitdrukken, van de Gemeene Zelfstandige Naemwoorden doorgaens beheerscht
worden door de omschryving van het Voorzetsel Van.
| |
| |
Waerom
men zegt, De boght van Vrankryk; het hof van Hollant; het wapen van
Overyssel; het Stathuis van Amsterdam; de beurs van Londen; de burg van Leiden;
het kasteel van Antwerpen; en niet zoo voeglyk, ten waere in de Dichtkunst,
die zich somtyts te veel veroorlooft, Vrankryks boght; Hollants hof;
Overyssels wapen; Amsterdams Stathuis; Londens beurs; Leidens burg; Antwerpens
kasteel.
Deezen voet houdt men ook in Godts huis, Godts volk, Godts
woort, en diergelyke; niet zeggende, Het huis Godts; het volk Godts; het
woort Godts; hoewel de Drost Hooft den troon Jupyns kan goet keuren,
als men gehoor of aenzien maeken wil; gelyk hy ook spreekt van de zienlyke
hant Goods in de Opdraght zyner Nederlantsche Historiën. Een of
De Man Gods schynt hier van uitgezondert, omdat Godts man van
onze ooren gewraekt wordt. Hoewel men in ons Overyssel van iemant, die onnozel
en naeulyks by zyne zinnen is, gemeenlyk zegt, dat hy een arm Godts wicht
zy.
Iemant en Niemant, die geen Geslachtwoort toelaeten,
Elk en Ieder, waer voor het Bepaelende De geene plaets
heeft, Zelfstandiger Wyze genoomen, worden op den bovengemelden voet
beheerscht; als in Iemants gemoet; Niemants vrient; Elks genoegen; Ieders
zinlykheit.
Dus maekt men ook de Woortvoeging, met uitlaetinge van het
Geslachtwoort ten wederzyde, in Arents oogen; reigers veders; wolfs
klaeuwen; boks voeten; harts horens; schaeps vachten; verkens borstels; kalfs
vellen; die anders gemeenlyk aen een gelascht worden.
Dit wordt insgelyks nu en dan gevolgt, wanneer | |
| |
Gemeene
Zelfstandige Naemwoorden den Teeler van andere beheerschende, dien voor zich
laeten henegaen; als in, Des mans achtbaerheit; des lants welvaeren; des
menschen zinlykheit; des schoffeerders handen; des vyants achterlaegen; die
alle van het Manlyke of Onzydige Geslachte in het Eenvouwige Getal zyn.
Want wanner de Teeler van het Vroulyke Geslachte en Eenvouwige Getal
is, kan men deeze Woortvoeging niet houden; omdat men niet zeggen kan, Der
deugt schaduwe, der stat rykdom, uwer majesteit dienaer; maer, De
schaduwe der deugt; de rykdom der stat; de dienaer uwer majesteit; of
(gelyk ook al voorhene getoont is) de deugts schaduwe; de stats rykdom; uwe
majesteits dienaer; dat Vondel gebruikt in de Opdragt van Lucifer.
De tweede Naemvallen in het Meervouwige Getal Zommiger, Veeler,
Geener, Aller, Hun Aller, Zulker, en diergelyke, met het Betreklyk
Voornaemwoort Welker, de plaets van het Geslachtwoort Der
vervullende, en voor Zelfstandige Naemwoorden gevoegt, of op zich zelfs
staende, hebben met deeze de vryheit, om het Beheerschende Naemwoort voor te
gaen; als in, Zommiger ketteren dwaeling; Veeler handen arbeit; Geener
menschen geheugenis; Aller dagen avont; Hun aller nederigheit; Zulker dingen
oogmerk, Welker spreuken geloofwaerdigheit.
Wanneer ondertusschen in deeze Beheerschinge twee Teelers van
byzondere Zelfstandige Naemwoorden elkanderen volgen, gelyk in dit woort van
Vondel, Dat groote licht der geleertheit en vroomigheit
| |
| |
onzer eeuwe, eischt het somtyts de voegelyke welluidendheit, en opdat
men den quaeden klank, dien het herhaelen der Geslachtwoorden baert, vermyde,
dat de eerste door het Voorzetsel Van omschreeven worde; als in, Een
voedsel van de afgoderye des Heidendoms; voorstanders van het gebruik der
tooneelspelen; het overtreeden van het gebot des Allerhoogsten.
Somwylen moet echter niet de Eerste, maer de Tweede Teeler door
Van omschreeven worden; wanneer naemelyk deeze een Eigen Naemwoort is,
of een Gemeen Naemwoort, dat in den Teeler de merkletter S bezwaerlyk
ontfangt; als in, Het boek der geboorte van Jesus Christus; het begin der
Openbaeringe van Joannes; de invloet der genade van den Heiligen Geest; de
hitte der driften van het vleesch.
Ook geschiedt het noch beknopter en voeglyker op deeze wyze, wanneer
de Eerste Teeler, zonder zyn Geslachtwoort door het Voorzetsel Van
omschreeven, na het Voorzetsel den Tweeden, maer van het Manlyke en Onzydige
Geslachte in het Eenvouwige, en van alle in het Meervouwige Getal, voor zich
ontfangt; als in, Eene haetster van eens anders geluk; eene verquikking van
's levens moeielykheden; de zekerheit van der geesten afval; een voorbeelt van
der vrouwen aert; de smart van der kinderen krankheit.
Voornaemwoorden, die, de plaets der Geslachtwoorden in het
Eenvouwige Getal waerneemende, tot de Beheerschte Zelfstandige Naemwoorden
behooren, blyven in deeze Beheerschinge, wanneer zy voor de Beheerschende
henegaen, onverandert, als | |
| |
of zy met de Zelfstandige een woort
uitmaeken; als in, Zyn wyfs zuster; zyne moeders voorzoon; in uw vaders
plaetse; myn ooms dochter; uwe grootmoeders nakoomelingen; onze nichts
bruidegom; hun broeders huisvrou; die mans inborst; dat diers aert.
Dit heeft ook plaets in de Gemeene Zelfstandige Naemwoorden, die met
andere Eigene anders in Getal en Naemval over een koomen. Dus zegt
men, Koning Ninus tyt; Keizer Karels wetten; Prins Willems geboorte; Bisschop
Davids lantbrief; Vrou Jakobaes priëel; schutter Alkons lof in Vondels
Virgilius.
Waer op aen te merken is, dat in deeze Woortvoeginge de
Geslachtwoorden, zoo van het Beheerschende, als Beheerschte Naemwoort,
uitgelaeten worden.
Verzaemelende Naemwoorden en Naemwoorden van Mate en
Tyt bestieren ook andere Zelfstandige Naemwoorden in den Teeler, doch
met uitlaetinge der Geslachtwoorden in beide Getallen; als in, Een stoet
jongkheeren en jofferen; twaelf legioenen engelen; een hoop dringeren en
dommekrachten; een vaendel voetknechten; een bende ruiteren; een stapel boeken;
eene kudde schaepen; dubbele ryen riemen; eene vloot scheepen; duizenden
onnozelen; eene zee waters; een plas bloets; een stuk weegs; geenen duimboorts;
een voet gronts; eene roede dyks; hondert ploegen lants; weinige bunderen
houts; eene ton boter; een vat wyns; een zak korens; zes schepels rogge; twee
mudden tarwe; een last erreten; drie jaeren tyts; twee maenden uitstels; twee
reizen speelens; negen daegen vierens; vyf uurengaens.
| |
| |
Alle Byvoeglyke Naemwoorden van Menigte; als, Weinigh,
Luttel, (waer voor Vondel ook Een Weinigh, Een Luttel gebruikt)
Min, Veel, Meer, in het Eenvouwige Getal en in den Gront- en Middeltrap
der Vergelykinge gestelt, en Wat, het Latynsche Aliquid
uitdrukkende, volgen deeze beheersching, wanneer zy in het Onzydige Geslachte
gebruikt worden, nalaetende de Geslachtwoorden, zoo van het Beheerschte, als
Beheerschende Naemwoort; als in, Weinigh wyns; Luttel pannendaks; Min
gevaers; Veel lants; Veel wierooks; Meer zoetigheits; Meer zwaerigheits; Wat
schyns; Wat geluits.
Doch gelyk in deeze Woortvoeginge de Beheerschte Teeler het
Beheerschende Naemwoort volgt, zoo eischt Genoegh deezen Teeler, het zy
in het Eenvouwige, het zy in het Meervouwige Getal, voor zich; als in, Moets
genoegh; Goets genoegh; Gelts genoegh; Lants genoegh; Volks genoegh; Ziels
genoegh; en, Hy heeft goederen, schulden, boeken, kinderen
genoegh.
De twee Voornaemwoorden Iet en Wat, en het
tegengestelde Niet beheerschen ook den Teeler van Byvoeglyke Naemwoorden
in het Eenvouwige Getal; als in, Iet uitwendighs; Iet gruwzaems; Iet
zeldzaems; Wat nieus; Wat treffelyks; Niet gewightighs; Niet schandelyks noch
lofwaerdighs.
Dus zegt men ook gemeenlyk, Van Adams Wege; Van vaders of moeders
Zyde; Om Godts Wil; Om der vaderen wil; Om uwer kinderen wil; In Godts Naeme;
Uit onzer aller naeme; voor, Van den Wege van Adam; Van de Zyde van
vader of moeder; Om den Wil van Godt; Om den wil der vaderen; Om den wil
| |
| |
van uwe kinderen; In den Naeme van Godt; Uit den naeme van ons
allen. Hooft zegt echter in zyne historiën, Van Wege 's Konings van
Spanje; Van wege der Engelsche Koninginne; Van wege haerer afkomste, geboorte
en opvoedinge. En met recht; om dat de overvloet van zoo veele Naemwoorden
in een enkel zinslot geene andere woortvoeging gevoeglyk toelaet.
|
|