| |
Het XXXIX. Kapittel.
GElyk de voorgaende Overeenkomst de Woorden betreft, die een Getal
onderworpen zyn, zoo is 'er ook eene Overeenkomst van Woorden, waer in geen
Getal plaets heeft, dat is, van Bywoorden en van Voegwoorden met
Werkwoorden en Naemwoorden.
Van der Bywoorden Overeenkomste kunnen de volgende Regels worden
gegeeven:
1. De Bywoorden, die de Werkwoorden in een enkel zinslot
vergezelschappen, worden in hunne Overeenkomste achter de Bepaelde Werkwoorden,
met Voornaemwoorden of Zelfstandige Naemwoorden overeenkoomende, geplaetst; als
in, Ik treede langzaem; gy loopt ras; hy vloekt schriklyk, wy liegen nooit;
zy hooren naeulyks; de starren schynen helder; de vesten ryzen hoog; Dafnis zat
by geval.
Doch, wanneer het Vraegende of Verwonderende Bywoort Wat de
Natuurlyke Overeenkomst der Naem- en Werkwoorden omgekeert heeft, worden de
Bywoorden achter de Naemwoorden geplaetst; als in, Wat schynen de starren
helder! wat ryzen de vesten hoog! wat buldert de wint geweldigh!
Dit wordt insgelyks verandert, wanneer een der Voegwoorden,
Hoewel, Schoon, Naerdien, Dewyl, Indien, Zoo, en diergelyke de enkele
rede voorgaet; | |
| |
want dan wordt het Bywoort tusschen de
overeenkoomende Naem- en Werkwoorden gestelt; als in, Hoewel ik langzaem
treede; Schoon gy ras loopt; Naerdien hy schriklyk vloekt; Dewyl wy nooit
liegen; Indien zy naeulyks kunnen; Zoo de starren helder schynen.
Achter de Bywoorden van den Onbepaelden Tyt, Als, Toen, Wanneer,
Nadat, Zoolang, Terwyl, Daer, heeft de zelve Woortvoeging plaets; als in,
Als ik gevaerlyk krank lagh; Toen gy my troulyk bystondt; Wanneer zy dikwyls
vraegden; Nadat zy spade aenquaemen; Zoo langh hy voorspoedigh regeerde; Terwyl
Hontwolf vreesselyk baste; Daer die heuvels allengs afloopen.
Wanneer de rede vraegswyze door Hoe wordt voorgestelt, gaen
de Bywoorden, de Naem- en Werkwoorden, in Overeenkomste staende, doch nu
omgekeert, voor; als in, Hoe vinnigh steekt de zon! hoelieflyk zingt de
nachtegael! hoe luide ruischen de boomen! In welke gelegenheit beide deeze
Bywoorden, als aen een gelascht, schynen.
Het Bywoort, in eene rede gestelt, die met een Betreklyk
Voornaemwoort begint, gaet voor het Werkwoort hene; als in, Die eeuwighlyk
heerscht; die nergens vry ben; die te voore over landen en lieden regeerde; dat
zoo verre van alle de werelt aflegt; die tweemael 's daegs gemolken wordt; die
deerlyk om hals geraekte.
In de Onbepaelde of Eindigende Wyze der Werkwoorden, het zy
Bedryvende en Onzydige, of ook Lydende, wordt het Bywoort tot de Overeenkomst
voor het Werkwoort gestelt; als in, Wel leeven; snellyk beweegen; eerlyk
handelen; quaelyk hooren; jammerlyk weenen; hoog vliegen; laeg daelen; deerlyk
omkoomen; gansch vergaen; heimelyk vermoort worden; 's avonts begraeven
worden.
| |
| |
3. In de Overeenkomste der Zelfstandige met Byvoeglyke Naemwoorden,
of met Lydende Deelwoorden, Byvoeglyker Wyze genoomen, wordt het Bywoort voor
het Byvoeglyke gezet, het zy in deeze woortvoeginge een Geslachtwoort of
Voorwoort het Byvoeglyke Naemwoort of Deelwoort voorgae, of uitgelaeten worde;
als in, Een zeer grys man; eene gansch oude vrou; eene wel geschikte rede;
de schier onnavolgbaere styl; uwe net besneede pen; onlangs gevalle sneeu;
versch ontlooke bloemen.
4. Het Bywoort wordt ook in de woortvoeginge voor allerlei
Deelwoorden, het zy van Bedryvende, het zy van Lydende of ook Onzydige
Werkwoorden gezet; als in, Een schat, van outs begraeven; Dido, aldus
gewaerschuwt; Orion, schielyk opsteekende; de storm, te geweldigh aenwassende;
onvoorziens verschynende; wel gedient met Achates; zwaerlyk zuchtende; duiven,
schielyk neêrgevallen; langduurigh in ballingschap omzwervende; ik, zoo
schandelyk uitgestreeken; wy, zoo deerlyk verdrukt.
5. Het Bywoort Genoeg, in eene Bevestigende of ook
Loochenende rede by een Byvoeglyk Naemwoort gestelt, neemt zyne plaets altyt
achter dit Naemwoort; als in, Eene stiefmoeder, die boos genoeg is; ik ben
niet wys genoeg; een overout verleider, verwaent genoeg.
De Voegwoorden, die van het voegen den naem draegen, hechten in de
Overeenkomste allerlei Woorden met huns gelyken aen een, om alle de deelen
eener rede te vereenigen.
Hier toe dienen deeze Regels:
I. De Samenbindende Voegwoorden, En, Noch,
| |
| |
Nochte, en de Redeschiftende, Of, Ofte, worden gestelt tusschen
de Bywoorden in eenen Toestemmenden of ook Ontkennenden zin. Dus zegt
men, Hier en daer, Heden of morgen, Nu en dan, Gisteren of eergisteren;
en wederom, Min noch meer, Vroeg noch laet; in welke leste loochenende
spreekwyzen zommigen eene uitlaeting van Niet of Noch voor de
eerste Bywoorden Min en Vroeg erkennen.
II. De Voegwoorden En en Of laeten zich ook plaetsen
tusschen twee Voorzetsels met hunne Beheerschte Naemvallen, achter het leste
alleen geplaetst; als in, Voor en na den val, Met of zonder hulpe.
III. De Voegwoorden En en Noch binden Zelfstandige
Naemwoorden, Eigene en Gemeene, in hunne Naemvallen te zamen.
En dit geschiedt in de Gemeene Naemwoorden met byvoeging hunner
Geslachtwoorden; als in, Het gezagh en de kroon des ryks te verzekeren; in
den buik en het ingewant beslooten; Thaddeus ontvout den afval der Engelen, en
de straf, daer op gevolgt; den leeu en den draek.
Somtyts geschiedt het dus, dat in het eene deel der rede het
Geslachtwoort des Naemwoorts uitgedrukt en in het andere verzweegen worde; het
zy de Naemwoorden van het zelve Geslachte zyn; als in, Den bliksem en donder
nabootsende; de hovaerdy en nydigheit; het misbruik der schepselen en
elementen: het zy dat zy van twee verscheidene Geslachten zyn; als in,
Tot afbreuk van d'eere en naeme des Allerhoogsten; in de lommer van eene
spelonke en priëel; Noë, het voorbeelt van godtvruchtigheit en
boetgezant; naer den staet en gesteltenis der persoonaedje.
| |
| |
In de Overeenkomste der Eigene Naemen door de Voegwoorden worden by
de Naemwoorden geene Geslachtwoorden toegelaeten; als in, Lucifer en
Michaël, Homeer en Euripides, Jakobs en Rachels zoon, geen zoon van
Polybus nochte Merope: voor welk leste woort eene uitlaeting is des
Voorzetsels Van.
Voor Gemeene Naemwoorden, door Voegwoorden aen elkander gehecht,
worden ook dikwyls ter wederzyde de Geslachtwoorden uitgelaeten; als in, Met
glimp en schyn; bier en wyn; water en broot; visch noch vleesch; rook en smook;
vlammen en aerdbeevingen; hemel en aerde; wint en weder; lant en zee; huis en
hof; in heerlykheit en hoogmoet; brant van tweedraght en oorloge; gezant en
geheimenistolk. In welke voorbeelden zommige voorkoomen, waer in
Naemwoorden van twee verscheidene Geslachten door het Voegwoort aen elkander
gekoppelt worden. Maer dit is ook alreede aengemerkt by de Overeenkomst der
Geslachtwoorden met hunne Zelfstandige Naemwoorden.
Gelyk ondertusschen de zelve Naemvallen door deeze Voegwoorden aen
elkandere gehecht worden, zoo geschiedt dit niet nootzaekelyk in de zelve
Getallen; dewyl door de Voegwoorden het Eenvouwige en Meervouwige Getal met
hunne Geslachtwoorden te zamen gehecht worden; als in, Het tooneel en de
persoonaedjen zyn zoodaenigh; de Paradysslang en de zwynskudden; Sint Jan
beeldt de geheimenissen en den stryt in den hemel uit.
Evenwel heeft de uitlaeting der Geslachtwoorden in deeze schakelinge
der Naemwoorden door de Voegwoorden ten deele of in het geheel plaets; als in,
| |
| |
Maghtigh de oogen en aendacht des kenners te bekooren; de
zoonen verlieten den wandel van Seth en offeranden en altaeren; door de
opgezette sluizen des hemels en geduurigen slagregen; daer de
Geslachtwoorden in het eene deel der rede worden uitgelaeten; en ook in, Een
bedienaer van instellingen en afgodendienst; scholieren en opluikende jongkheit
worden geoeffent; door spitsvondigheden en hoogdraevenden tooneelstyl geraekt;
schoon 'er uitspraek nochte zeden nochte spreuken ontbeeren; in welke leste
voorbeelden de Geslachtwoorden ter wederzyde ontbreeken.
IV. Byvoeglyke Naemwoorden, het zy in hunne Overeenkomste by de
Zelfstandige gevoegt, het zy op zich zelfs staende, of als Zelfstandige
gerekent, worden door de Voegwoorden En, Noch, Of, Maer, Doch, aen
elkander gehecht, of ook van elkander gescheiden.
En dit geschiedt in het eerste dus, dat voor het eerste Byvoeglyke
Naemwoort het Geslachtwoort henegae, gelyk het voor het tweede verzweegen
wordt; als in, De eendraghtige en eerwaerdigste aeloutheit; het derde en
leste bewys; de naeryver der hoogmoedige en nydige geesten; de inbeelding der
waenwyze of averechtsche wysheit; een niet schoon, maer welspreekend redenaer;
eene goelyke, doch onkuische jongkvrou: hoewel ook het Geslachtwoort voor
het eene en andere Byvoeglyke somtyts uitgelaeten wordt; als in, Oude en
jonge historiën; quaetwillige en goede Engelen; openbaere en schaemtelooze
misbruiken; het nut van stichtelyke en vermaeklyke spelen; stomme of
spraekelooze dieren; vaerdige, doch onbezuisde geesten.
Wanneer ten tweeden de Byvoeglyke Naemwoorden op zich zelfs staen,
worden zy zonder Geslachtwoort, als eigentlyk tot het Zelfstandige behoor- | |
| |
ende,
door de Voegwoorden te zamen gehecht; als in, Die Gode
aengenaem en waert was; het was noodigh en loflyk; ongekust en ongerept;
aenvalliger en kuisch; Jefta staet tusschen vroom en onvroom; hy sprak goet
noch quaet.
Byvoeglyke Naemwoorden, als Zelfstandige gerekent en geboogen,
worden door de Voegwoorden, doorgaens zonder eenigh Geslachtwoort, aen elkander
gehecht; als in, Aen naekten en gekleeden; goeden en quaeden worden gemengt;
die heiligh en onheiligh onder een mengen; tot stichting van inheemschen en
uitheemschen.
V. De Voegwoorden En, Noch, Nochte, Of, Maer, Doch, welker
zommige den zin en betekenis vereenen en versterken, en andere die beide met
eenige tegenstreevinge schiften en scheiden, hechten de Werkwoorden en hunne
Byzondere Wyzen en Tyden aen elkander; als in deeze voorbeelden, waer in de
Werkwoorden zonder Helpwoorden zyn, De Geesten wapenen en verweeren zich;
het bootsvolk haelt de zeilen in, en wendt de voorstevens naer strant toe; men
behoort niet te ziften, noch te regelen; het vee proefde niet eenen druppel
nats, nochte zette zynen mont aen het gras; die de ondeugden niet streelde,
maer geesselde; Damon bekende het, doch dorst ze niet leveren.
Wanneer de Werkwoorden, met hunne Helpwoorden gesterkt, door deeze
Voegwoorden aen een gehecht worden, wordt het eene Helpwoort, het zy van het
voorgaende, het zy van het volgende Werkwoort, in de Overeenkomste naer den
eisch der spreekwyze uitgelaeten.
In de Eindigende of Onbepaelde Wyze wordt het Helpwoort van het
eerste Werkwoort uitgelaeten; als in, Gevloekt en gelastert worden; gezongen
en ge-
| |
| |
sprongenhebben; en, door byvoeging van het
Woordeken TE, Gekoomen en gegaen te zyn.
In de Aentoonende Wyze, waer in het Helpwoort zyn Werkwoort, dat het
begin der rede maekt, pleegt voor te gaen, gaet ook het eerste Helpwoort het
eerste der gekoppelde Werkwoorden voor, en wordt voor het tweede uitgelaeten;
als in, De hemelsche Waerheit werd belaegt en geplaegt; het licht was
benevelt en verduistert; de kruisgezanten hebben gepredikt en geschreeven;
Herkules werden kerken en altaeren gebout en toegewydt.
Deeze zelve Woortvoeging wordt gevolgt van de redenen, die van de
Vraegende Bywoorden Hoe, Waer, Waerom, Wanneer, Of, als mede van de
Bywoorden der Gelykenisse, Alzoo, Zoo, Aldus, Dus, en van de
Redeneerende Voegwoorden, Hierom, Daerom, Derhalve, Dieshalve en
Want aenvangen; als in, Hoe worde ik geschokt en geslingert? Waer is
de man overvallen en vermoort? Waerom worden wy gelastert en beloogen? Wanneer
zyn de helden besprongen en gesneuvelt? Of wordt hy gewellekoomt en ingehaelt?
Aldus werd dit kint Hageroos geheeten en Grooten Vreryk overgelevert; Alzoo
worden deugtzaeme mannen van de gemeente bemint en geëert; Zoo ben ik
gehavent en getaistert; Dus was het in den Raet beraemt en beslooten; Hierom
zyn de tyden gehouden en verplicht; Daerom wordt dit bedryf gepreezen en
vereeuwigt; Derhalve zyn braeve veltheeren in het heir bemint en gezien;
Dieshalve worden de kunsten geoeffent en gehanthaeft; Want dit treurspel wordt
gewraekt en afgekeurt.
Deeze Woortvoeging wordt omgekeert, en het | |
| |
Helpwoort
der gekoppelde Werkwoorden by heteerste uitgelaeten en achter het tweede
gevoegt, wanneer de rede met een Betreklyk Voornaemwoort begint, of met de By-
en Voegwoorden, Gelyk, Gelykerwys, Hoewel, Schoon, Dat, Hoe
(verklaerender wyze genoomen) Indien, Zoo, Dewyl, Omdat, Naerdien, Als,
Wanneer, Toen, Bywoorden van den Tyt, die het Latynsche Quum
vertaelen; als in, Die in hunne heerlykheit bestraft en gedreigt worden;
Welke kennis onder het tapytwerk gebloemt en overschaduwt wordt; Waer over
(over welke zaek) hy achterhaelt en ontdekt werd; Waer mede (met welken
geest) zyn hooft gebalsemt en overgooten was; Waer uit (uit welken
hemel) verstooten en ter eeuwige duisternisse verdoemt werd; Wat bedorvene
tyden daer op gevolgt en gestraft zyn; Gelyk dit in meer kunsten vereischt en
gepreezen wordt; Gelykerwys het ons niet geweigert, maer toegestaen wordt;
Hoewel het huwelyk geslooten en aengegaen is; Schoon hy van minne ontsteeken en
betovert is; Dat de kinderen door den Doop afgewasschen en in het licht van
Godts ryk overgevoert worden; Hoe Saul en de zynen omgekoomen en gestraft zyn;
Indien het my geoorlooft en toegelaeten is; Zoo wy achterhaelt en beklapt
worden; Dewyl de gestarrenten afgetekent en by de profeeten gedacht worden;
Omdat wy geweigert en tegengesprooken hebben; Naerdien wy berooft en geplondert
zyn; Als de wegh ter deugt gezocht en bewandelt wordt; Wanneer vroomen beproeft
en geloutert worden; Toen de koning gezalft en gekroont werd.
VI. Zommige deezer Voegwoorden, die Voorgaende zyn, eischen tot
hunne Overeenkomste met | |
| |
de Werkwoorden, een Werkwoort van de
Aentoonende Wyze; zommige van de Aenvoegende Wyze; zommige van de beide
Wyzen.
Het Werkwoort der Aentoonende Wyze volgt de Besluitende Voegwoorden,
Want, Omdat, Dewyl, Vermits, Nademael, Naerdien, Aengezien, Alzoo; als
blykt in, Want de melk droogt op van hitte; Omdat zy boven hem staen; Dewyl
wy wel op malkander passen; Vermits het vonnis uitgesprooken is; Nademael de
vlooten uitgeloopen zyn; Naerdien al het lant in rep en roer is; Aengezien
deeze dieren zinnebeelden verstrekken; Alzoo hy haer des schoffeerders handen
ontweldigde.
De Samenbindende Voegwoorden, Nochte, Daerenboven, de
Wederstreevende, Maer, Doch, en de Redeneerende, Waerom, Weshalve
eischen in de tweede plaetse en in het bloote verhael eener tegenwoordige of
verleede zaeke tot hunne Overeenkomste het zelve Werkwoort der Aentoonende
Wyze; als in, Nochte de Goden ontzagen zich niet; Daerenboven bloeiden de
wildernissen; Maer men zal u een beelt van louter gout gieten; Doch ik laete
dit niet aen my leunen; Waerom bergen en heuvels zich verheffen; Weshalve
bosschen en beemden lustigh en vrolyk zyn.
De Toegeevende Voegwoorden Schoon, Hoewel, Of, en de
Voorwaerdelyke Indien, Zoo, Zooverre, Is 't dat, koomen eindelyk ook
overeen met het Werkwoort der Aentoonende Wyze; als in, Schoon gy myne
moeder zyt; Hoewel ik myne vryheit traeg verworf; Wat schaedt het toch, of
Amyntas bruin is?Indien wy van boschen zingen; Zoo het op gaven
aenkoomt; Zoo verre hy dit gehengt, Is 't dat wy niet naekt, maer bekleedt
gevonden worden. | |
| |
De Oirzaeklyke Voegwoorden, Dat, Opdat, Zoo dat, Zulks
dat, alle het Latynsche Ut en Adeo ut beantwoordende, en de
Redeschiftende Of, in twyffelinge gebruikt, eischen tot hunne
Overeenkomste een Werkwoort der Aenvoegende Wyze; als in, Tityr magh zingen;
Dat 'er het bosch naer luistere; de boomsnoeier zal u toezingen, Dat het
klinke; zeg dan, Dat Amyntas tegens my zinge; bekranst uwen poëet met
veil, Dat Kodrus hart van spyt berste; Opdat zyne tong den dichter niet
hindere; Opdat het steeken der zomerzonne de klai kooke; Opdat de halm niet
bezwyke; Zoo dat 'er geen gras door hene wasse; Zulks, dat zy min werks van
Samos maekte; hy wist zich Zulks te quyten, dat hy gebezigt wierd; die in
bedenken neemt, Of u de regeering der stede stae te aenvaerden.
De Wederstreevende Voegwoorden, die Onverschilligh zyn, dat
is, die voor of achter het Werkwoort van een zinslot kunnen plaets hebben,
Niettemin, Nochtans, Echter, Evenwel, met het Toegeevende Wel, en
de Redeneerende Hierom, Daerom, Derhalve, Dieshalve, Dies, en het
Samenbindende Ook, buiten de koppeling aengemerkt, hebben in hunne
Overeenkomste een Werkwoort der Aentoonende Wyze; als in, Niettemin liet ik
myn werk dryven; Nochtans quam ik nooit met de hant vol gelts t'huis; Evenwel
zullen de tortels niet ophouden van korren; Wel is waer; hy wist Wel, hoe
haetlyk de gelykenis was; Hierom blinkt zy met recht in Godts klaerheit; ik
geeve my Daerom de eere; Derhalve is myne bede; het is Dieshalve niet te
verwonderen; Dies zal het niet ondienstigh zyn; het strekte Ook Homeer tot
geene kleene eere; Ook ben ik zoo leelyk niet.
| |
| |
In eene Aengevoegde rede, en die tot eene voorgaende betreklyk is,
voornaemelyk wanneer getwyffelt of beraetslaegt of ook toegegeeven wordt,
dienen zich de Voegwoorden Hierom, Daerom, Derhalve, Dieshalve, Dies,
gelyk het Toegeevende Al, tot de Overeenkomste van een Werkwoort der
Aenvoegende Wyze in den Verleedenen Onvolmaekten Tyt; als in de voorbeelden by
doorluchtige schryvers te zien is.
De Verhaelende Voegwoorden Dat en Hoe eischen,
gelyk ook Dat en Zoo, wenschender of betuigender Wyze en achter
een woort van vreeze gebruikt, tot hunne Overeenkomste het Werkwoort der
Aenvoegende Wyze; als in, My dunkt niet, Dat ik by Varus en Cinna te pas
koome; hy zong, Hoe de wereltkloot in zynen vorm gegooten wierd; Hoe
Faëtons zusters met eene bittere schorsse overtrokken wierden; Dat hy, die
u bemint, zich ook met u verblyde; Dat de Syrische roos op zyne doorne hage
bloeie; Galatea wou wel, Dat ik haer eerst zaege; zoo lang hy ducht, Dat zy my
boven hem stelle; och, Dat het scherpe ys uwe teere voetjes niet snyde; zal ik
noch beleeven, Dat my gebeure uwen naem uit te breiden; ik moet u bitterder
schynen, dan Sardinisch kruit, Zoo my dees dagh niet langer, dan een geheel
jaer valle.
De Toegeevende Voegwoorden, Het zy, Het zy dat, en de
Voorwaerdelyke Ten zy, Ten waere, vorderen tot hunne Overeenkomst de
Werkwoorden der Aentoonende en Aenvoegende Wyze; als in, Het zy daer een
staend of loopend water omtrent is; Het zy dat die gloet 's aerdryks aders
verharde en toeschroeie; Ten zy hy den Vader dat ziet doen; Ten zy uwe
gerechtigheit overvloediger zy; Ten waere my te zingen stond.
| |
| |
Ondertusschen vallen by de hedensdaegsche schryvers de
Overeenkomsten tusschen de Voeg- en Werkwoorden wel anders, als wy ze boven
gestelt hebben; maer wy hebben in deeze Woortvoeginge den schryfstyl van
Vondel, als den naeukeurigsten, liefst willen volgen; hoewel hy zich zelven
noch niet alomme gelyk is.
|
|