zeggen, dan Het werk, bedryf, woort, verhael, die de
gedaente van Persoonen om hunne werkingen aenneemen, berout, lust, verdriet,
spyt, jammert, moeit, betaemt, past, voegt, gevalt, behaegt, deert, smart, is
leet. Dus ook, Het gedenkt, het heugt, het dunkt, het schynt.
Het vriest, dooit, regent, hagelt, bliksemt, weêrlicht,
dondert, sneeut, mist, nevelt, wordt ook gezegt by uitlaeting, voor, Het
weder vriest, dooit, regent, hagelt, bliksemt, weêrlicht, dondert,
sneeut, mist, nevelt. Want op de vraegen, Wat maekt, wat doet het weder?
wat weder is het? wordt geantwoordt, Het, naemelyk weder, vriest,
dooit, &c. Ten waere, dat men zeggen wilde, dat de lucht, de woonplaets
der oirzaeken van de verscheidenheit des weders, het uitgespannen ruim, dat
boven en rontom ons is, en waer in de wolken dryven, enkelyk door Het,
gelyk by de Latynen door Hoc, worde uitgedrukt.
Het wordt gelooft, gedaen, gelaeten, geloochent, toegestemt,
is mede eene spreekwyze, door uitlaeting gevormt, voor, Het woort, verhael,
werk, bedryf wordt gelooft, gedaen, gelaeten, geloochent, toegestemt.
Men zegt is niet anders, dan, Alle man zegt, iemant,
dat is, ieder man, zegt; gelyk noch de Hoogduitschen zonder het
geslachtwoort DE schryven en spreeken, Man zagt, en de Franschen,
van outs al de Duitsche Spreekwyze volgende, On dit, voor Homme
dit.
Alle de Persoonlyke Werkwoorden, de Onpersoonlyke Betekenis aen zich
neemende, wanneer zy Men voor zich ontfangen, worden ook in de
Tytvoegingen door de verscheidene Tyden met deezen derden Persoone verandert en
geboogen; als