standigh
Naemwoort; als in, Bynaem, aenschyn, opkamer, intrede, voorhuis, narede,
metgezel, doorvaert, uithoek, omwegh, onderkleet, tuschenwydte, bovenzael,
tegenspoet, buitenhof, binnenkeuken, overspel, achterdeur.
Waer by men afgodt en toekruit en wederwil in
diergelyke voegen kan, als van af en toe en weder
oirsprongkelyk, die als Voorzetsels wel in Gekoppelde Naem- en Werkwoorden
voorkoomen, maer by de Nederduitschen geenen Naemval, gelyk de andere,
beheerschen.
XIV. Een Scheidbaer Voorwoort met een Byvoeglyk Naemwoort of
Deelwoort; als in, Byziende, aenstootelyk, oprecht, ingelandt,
voorvluchtigh, nalaetigh, medegaende, doorluchtigh, uitmuntend, omzichtigh,
onderhaevigh, tusschentydigh, bovenmatigh, tegenstrydigh, buitenlantsch,
binnendyksch, overgroot, achterdenkende; hoewel zommige deezer Naemwoorden
niet voeglyk gescheiden konnen worden, en tot de Afgeleide schynen te
behooren.
XV. Een Onscheidbaer Voorwoort met een Naemwoort; als in,
Bestant, Ervaren, Ondank, Vergangbaer, Wantrou, Antwoort.
XVI. Etlyke Voorwoorden en Aenhangsels, een of meer, door elkander
met een Naemwoort of Werkwoort; als in, Onwilligheit, ongenaekbaer,
onverantwoordelyk, onwederroeplykheit.
Zommige van deeze Koppelwoorden, uit twee Zelfstandige Naemwoorden
samengezet, ontfangen achter hun eerste lit veelszins eene S, als of zy van den
Teeler of den tweeden Naemval zyn afgeleidt; als blykt in Lantsman,
lantsknecht, lantsheer, lantsvrou, lantsoverheit, gerechtsdiener, gerechtshof,
ryksdagh, ryksvorst, hongersnoot, dootsnoot, lyfsgevaer, krygsman,