Nederduitsche spraekkunst
(1988)–Arnold Moonen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze Verandering geschiedt niet alleen in de Byvoeglyke, maer ook in de Zelfstandige Naemwoorden. In de Byvoeglyke, welker Manlyk en Onzydigh Geslacht eenen zelven uitgang hebben, wordt de Verandering tot het Vroulyke gemaekt door byvoeging der merkletter E; als in Goet, groot, Goede, groote, Goet, groot; waer van Goet, groot Manlyk en Onzydigh, goede, groote Vroulyk zyn. Hier van worden uitgezondert de Byvoeglyke Naemwoorden, die, van eenige Stoffen oirsprongkelyk, en in EN uitgaende, in het Veranderen tot het Vroulyke Geslacht geene E aenneemen, maer de leste N verwerpen; als Aerden, Tinnen, Koperen, Linnen, Wollen, Yzeren, Zilveren, Staelen, Gouden. Want men zegt in het Vroulyke Geslacht, Eene Aerde kruik, eene Tinne schotel, eene Kopere kroon, eene Linne kous, eene Wolle py, eene Yzere keten, eene Zilvere naeld, eene Staele doos, eene Goude plaet. Insgelyks die Naemwoorden, die, eertyts Deelwoorden geweest, en in EN uitgaende, door hunne Buiging toonen Byvoeglyke geworden te zyn; want deeze, de N in het Vroulyk Geslacht ook verwerpende, maeken van Gebonden, Gebooren, Gedwongen, Gevangen, Verkooren, in dit Geslacht Gebonde, Geboore, Gedwonge, Gevange, Verkoore. En men kan dus zeggen van Andromeda, dat zy, Perseus Verkoore bruit, eene Gedwonge, Gevange, Gebonde jongkvrou was, hoewel eene Geboore ryksprinses van Moorenlant. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deezen voet volgen ook de Woorden, Eigen, Verscheiden, Onderscheiden. In de Zelfstandige geschiedt deeze Verandering door IN, SCHE, ES, achter een Manlyk Naemwoort gevoegt; als Vorst, vorstin, Meester meestersche, Voogt, voogdes. Doch dit behoort eigentlyk tot de Buiging; waer van namaels gesprooken wordt. Zoo dikwyls het Niet bepaelende Geslachtwoort Een, Eene, Een voor het Byvoeglyke Naemwoort gezet wordt, zoo dikwyls geschiedt de Verandering alleen in het Vroulyk Geslacht door den uitgang E; als, Een Schoon Man, Eene Schoone Vrou, Een Schoon Kint. Maer wanneer het Bepaelende Geslachtwoort De en Het voor het Byvoeglyke Naemwoort in het Manlyke en in het Onzydige Geslachte gestelt wordt, neemen deeze Geslachten zoo wel, als het Vroulyke, den Vroulyken uitgang E aen; en dus zegt men De Ryke Man, De Ryke Vrou, Het Ryke Kint. Uitgezondert in Byvoeglyke Naemwoorden, die van Deelwoorden, in EN uitgaende, gesprooten, of zulke Deelwoorden zelfs zyn; gelyk men daerom zegt, De welgebooren Heer, Het ongebonden Kint, De nooitvolpreezen Vorst, Het hooghgebooren Bloet. Dit blykt uit de volgende Voorbeelden; en eerst van het Niet bepaelende Geslachtwoort, dat alleen het Eenvouwige Getal heeft in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waer in aen te merken is, dat (uitgezondert de Hoogduitsche Uitgangen, door of getekent) in het Vroulyke Geslacht alle de Naemvallen, Rechte en Onrechte, eenen en zelven uitgang E hebben, dat in het Manlyke de Onrechte in EN uitgaen, behalve dat de Roeper hier ook den Vroulyken uitgang E heeft, gelyk doorgaens, en dat in het Onzydige de Rechte en Onrechte met elkanderen overeenkoomen, uitgenoomen den Teeler, die in EN eindigt. Hier voegen wy by het Bepaelende Geslachtwoort in beide Getallen van het
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Meervouwige Getal luidt dus:
Hier zyn in het Vroulyke Geslachte de Uitgangen der Naemvallen in beide Getallen even eens; in het Manlyke gaen alle de Onrechte Naemvallen in het Eenvouwige Getal in EN uit; die in het Meervouwige zoo wel, als de Rechte, in E eindigen, uitgezondert den Geever, Den Goeden. In het Onzydige gaen geene Naemvallen der beide Getallen in EN uit, dan alleen de Teeler des Eenvouwigen, en de Geever des Meervouwigen Getals, des Goeden en den Goeden; indien men alleen de Hoogduitsche Uitgangen, door of van de andere gescheiden, uitzondere. Ondertusschen geschiedt deeze Verandering in de Byvoeglyke Naemwoorden alleen, als zy voor de Zelfstandige gestelt, de Geslachtwoorden Een of Eene, De of Het voor zich hebben. Anders, wanneer de Byvoeglyke Naemwoorden zonder hunne Geslachtwoorden of achter een Zelfstandigh Naam- en Werkwoord gezet worden, blyven zy altyt Onveranderlyk, en in hunne Stamletteren staen, als of zy den aert der Bywoorden aenneemen; als, de Man is sterk, de Vrou is vroom, de Kinderen zyn goetaerdigh. Dus zegt men ook, Ik kenne eene vrou, die ryk en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoon is, voor, Ik kenne eene ryke en schoone vrou; deeze jongkvrou was schoonst boven alle, in plaetse van, deeze jongkvrou was de schoonste (naemelyk jongkvrou) boven alle. |
|