| |
| |
| |
7. Ten besluite
1. Resultaat
Het belangrijkste resultaat van dit onderzoek is de beschrijving van een aantal taalverschijnselen van verschillende aard, en vooral van het geografische aspect ervan, uit het vroegste Middelnederlands. Als zodanig wil deze atlas een bijdrage leveren aan de meer gedetailleerde beschrijving van het Nederlands die gewenst is als basis voor verder onderzoek naar de ontwikkeling van onze taal. Taalatlassen, naast woordenboeken en andere studies, die een beperkte taalfase als object hebben en gewestelijke verschillen het volle pond geven, kunnen een rol vervullen in dergelijk onderzoek.
Enkele concluderende opmerkingen die gemaakt kunnen worden over de hier geboden inventarisatie betreffen achtereenvolgens de beschreven feiten zelf en de methode van verzameling, ordening en representatie ervan.
| |
1.1 Inhoud
Allereerst is nog eens aangetoond dat er in de ambtelijke schrijftaal, die toch geen rechtstreekse weergave van de lokale dialecten is, voldoende regionale varianten aanwezig zijn om een relatie aan te nemen tussen de plaats waar de stukken uitgevaardigd zijn en de taal die er gesproken werd. Enerzijds blijkt die relatie uit de 160 kaarten, die steeds terugkerende grote, soms absolute verschillen tussen de regio's laten zien met betrekking tot hun schrijftaal. Anderzijds is er het op figuur 6 weergegeven beeld van de onderlinge verwantschapsrelaties tussen de 56 plaatsen of groepen plaatsen, dat opvallend overeenkomt met de verhoudingen op de geografische kaart.
Op de kaarten tekenen zich bepaalde, regelmatig terugkerende, spreidingspatronen af. Ze laten (deels al bekende) groeperingen binnen de regio's zien, vaak mede op basis van nieuw materiaal. Enkele voorbeelden:
- | Een oost-west-verdeling wordt o.m. bewerkstelligd door kusttaalverschijnselen als of (: af, kaart 1), jof (: of, kaart 83-84) en de s-meervouden (kaarten 104-106). Deze hebben alle een hogere frequentie in West-Vlaanderen dan in de Hollandse gewesten. Hier valt te denken aan een oorspronkelijk gelijke toestand, die in het zuidwesten langer is behouden, al is expansie van het Westvlaams naar het noorden niet uit te sluiten. |
- | Holland (hierin worden de regio's West- en Oost-Holland en de grafelijke kanselarij samengenomen) onderscheidt zich door enkele kenmerken zoals de vorm haar als aanspreektitel (: heer, kaart 28), de verbinding te jegen (: jegen, kaart 80), sk in woorden als eisen (kaart 87) en de meersyllabige eerste elementen in zonnendag en manendag (kaarten 114 en 116). |
- | Voor Zeeland zijn zelden voldoende aantallen gegevens beschikbaar. Enkele kaarten geven de verwantschap van het Zeeuws met het Vlaams aan, bijv. zwilk (: zulk, kaart 21) en de vlaktemaatbenaming gemet (kaart 147-148). |
- | Veel frequenter zijn de kaarten waarop een bij uitstek Vlaams, vaak Westvlaams verschijnsel wordt gerepresenteerd; o.a. gone (: gene, aanw. vnw.; kaart 27), i- voor ge- als prefix van voltooide deelwoorden (kaart 72), boef
|
| |
| |
| (: behoef, kaart 79), geboornis (: geboorte, kaart 122), gezijn (: geweest, kaart 132) en midwinter (: kerst, kaart 150). Het aantal dergelijke kaarten maakt West-Vlaanderen tot het meest uitgesproken dialectgebied, in de zin van taalgebied met de meeste exclusieve en karakteristieke kenmerken. |
- | Andere oost-west-verschillen zijn te zien met betrekking tot de secundaire umlaut op de kaart van graaf (kaart 23) en goed (kaart 38), en op de onomasiologische kaart maad: beemd (kaart 153). |
- | Brabant, vooral Zuid-Brabant heeft verder een aantal karakteristieke kenmerken, soms samen met het Limburgs, zoals waard (: woord, kaart 34), dland (: tland, kaart 89), de overgang van -ft > -cht (kaart 68) en de vrouwelijke persoonsnamen op -erse (kaart 108). Zie verder wijsdom (: vonnis, kaart 158). |
- | Wat Limburg betreft, met name Oudenbiezen vertoont enkele extreme kenmerken zoals de ō in straat en jaar. |
- | Oost-Vlaanderen tenslotte kenmerkt zich door afwisselende overeenkomst met West-Vlaanderen, bijv. m. betr. t. het suffix -schep, -schip (: -schap, kaart 3), en met Brabant in -eg (: -ig, kaart 54); dikwijls vormt het de overgang tussen deze gewesten; zie bijv. zelk (: zulk, kaart 22). Dit gebied met vanouds een sterke taalverwantschap met West-Vlaanderen staat kennelijk aan invloed van oostelijke zijde bloot. Het noorden van deze regio (het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen) heeft daarentegen vaak kusttaalkenmerken behouden, bijv. in gone (: gene, kaart 27b), en penege (: penninge, kaart 75b). |
Vernieuwingen in de taal zijn eveneens uit onze kaarten af te lezen. Brabant, vooral het zuiden, en soms samen met Limburg, kent in sterkere mate dan de andere gewesten ontkleuring van de vocaal in minder-beklemtoonde achtervoegsels (kaart 55, -tig, kaart 60 -lijk), en deze regio loopt ook voorop in de ə-syncope in werkwoordvormen (kaart 62, heeft) en in de apocope van het laatste element van ofte, kaart 141. Behalve in Brabant, zijn er enkele vernieuwingen in Holland te situeren: de invoering van het prefix bij het voltooid deelwoord van blijven, brengen etc. (kaart 137), en de spelling van enkele s in adjectieven met oorsponkelijke -sk-uitgang, zoals brugs (kaart 88).
Uit de kaarten is wederzijdse beïnvloeding van de verschillende regio's moeilijk met zekerheid aan te tonen. Ons principiële uitgangspunt was, dat de in het geselecteerde basismateriaal aangetroffen gegevens autochtoon waren, en overeenstemming tussen bepaalde regio's of schrijfcentra wijzen binnen die optiek in eerste instantie niet op wederzijdse ontlening. Toch kan men bepaalde kaartbeelden in samenhang met andere gegevens als mogelijke aanwijzingen voor externe invloeden interpreteren, bijv., wanneer dan eens Utrecht, dan Dordrecht of de Hollandse grafelijke kanselarij als enige noordelijke regio overeenstemt met de zuidelijke gewesten. Voor een dergelijk geheel van kaartbeelden zou een verklaring kunnen zijn dat bepaalde verschijnselen tamelijk willekeurig door scriptoria van een van de noordelijke gebieden overgenomen zijn. Bijv.: in Utrecht verschijnt de vooral Westvlaamse diplomatische formulering doen te weten (kaart 151; bij uitstek een fenomeen dat via de schrijftaal ontleend wordt), bij de Hollandse grafelijke kanselarij zelen (: zullen, tabel 4d, frequent in Zuid-Brabant), in Dordrecht helt (: helft, kaart 71, vooral Vlaams). Er lijkt daarbij sprake van een zuid-noord-beweging, die overigens niet erg sterk is of algemeen van karakter, maar waarvan we
| |
| |
toch geen wederbeweging zien: algemeen en exclusief in Holland voorkomende kenmerken zijn er al niet veel, en we zien ze niet elders opduiken. Een andere eigenaardigheid die wijst op taalcontact is het samengaan bij bepaalde schrijfcentra van kenmerken uit verschillende streken. Een voorbeeld: in Mechelen zien we vooral Zuidbrabantse kenmerken (d.w.z., kenmerken die in ons materiaal vooral of uitsluitend bij de andere Zuidbrabantse steden voorkomen), maar ook enkele Vlaamse. Dit zou te verklaren zijn uit de Vlaamse herkomst van bepaalde scribenten, maar ook kan men deze gemengde verschijnselen interpreteren als een karakteristiek van stadsdialecten. Opvallend is namelijk, dat in gevallen dat West-Vlaanderen een homogeen beeld vertoont, het dikwijls Brugge is, dat (meestal in geringe mate) afwijkende kenmerken heeft. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit, dat grote steden wegens de omvang van hun materiaal statistisch al een grotere kans hebben op variatie in hun taalgebruik. Tenslotte hebben de Hollandse en Utrechtse schrijfcentra naast eigen en de genoemde zuidelijke kenmerken, regelmatig, zij het incidenteel, oostelijke klank- en spellingvormen (bijv. heiten en stein, kaarten 45-46 en hom (: hem), kaart 127). Er lijkt bij de Hollandse grafelijke kanselarij dan ook eerder sprake van een schrijftaal in opbouw onder verschillende invloeden, dan van een doelgerichte imitatie van bijv. de Vlaamse of Brabantse schrijftaal. Er is in deze fase nauwelijks verschil tussen de taal van de Haagse grafelijke kanselarij en die van de schrijfcentra in de omgeving.
Het schematische en lang niet uitputtende overzicht hierboven met betrekking tot de onderlinge verhouding tussen de regio's laat enkele andere aspecten van de spreiding onvermeld. Ten eerste lexicale diffusie bij klankontwikkelingen. De kaarten laten dit duidelijk zien voor de overgang -ft > -cht (kaarten 68-70) en de d-epenthese vóór sonantische consonanten (kaarten 65-66). Verder blijken klankverschijnselen soms een andere spreiding te hebben dan typische oorkondetaalverschijnselen. Dit is vooral het geval m. betr. t. Zeeland, dat wat de eerste categorie betreft bij Vlaanderen aansluit (zie hiervoor), maar met zijn diplomatische woordkeuze bij Holland (zie bijv. bezegelen: zegelen, kaart 138). Anderzijds is er in West-Vlaanderen juist geen sprake van genoemd verschil: dit gewest paart exclusieve verschijnselen uit het oorspronkelijke dialect aan eveneens tot deze regio beperkte schrijftaalontleningen uit het Frans. Zie hiervoor de kaarten vierwerftwintig (: tachtig, kaart 156) en incarnatie (kaart 113). Een laatste bijzonderheid betreft het onomastisch materiaal. De kaarten van burg (15-16) en brug (17-18) gaven verschillen te zien tussen de spelling van het woord als soortnaam en als eigennaam. De kaarten van woitin en bouden (51 en 52) boden gegevens die elders niet uit ons materiaal bleken. Kaart 53 van claus tenslotte liet zelfs een opvallend spreidingsverschil tussen Oost en West zien, mogelijk juist door het naamkarakter van dit woord veroorzaakt.
Naast een globale blik via de kaarten op het materiaal in z'n totaliteit, levert ook een meer gedetailleerde inspectie van de items afzonderlijk nieuwe inzichten op, zoals neergelegd in de commentaren bij de kaarten. Daardoor werden aanvullingen op bestaande kennis verkregen, bijv. m. betr. t. de spelling en klankwaarde van de eerste consonant in cijns (kaart 97), die deels op ontleende spellingen en deels op fonetische weergave van de beginconsonant berust, en de ontwikkeling van jegen > tjegen > tegen (kaarten 80-81).
| |
| |
| |
1.2 Methode
Een deel van de motivatie voor dit onderzoek was gelegen in methodische kwesties. Sommige problemen op dit vlak blijven moeilijk oplosbaar, bijv. die met betrekking tot de selectie van betrouwbare basisdocumenten. Hoewel gestreefd werd naar strikt eenduidige criteria om stukken te lokaliseren, bleef er een arbitrair element in de beoordeling van bepaalde niet-linguïstische aanwijzingen. Vraag is bijv. wat men behoort te doen met (volgens de criteria) lokaliseerbare stukken, die evenwel verdachte taalverschijnselen bevatten. Bijvoorbeeld: een hand is als Brugse klerk geïdentificeerd, maar vertoont Gentse kenmerken; dit is het geval in doc. nr. 1694. Deze dialectkleur is te verklaren door de inhoud van het stuk, dat een Gentse zaak betreft. Een zelfde geval vormen enkele documenten van de Haagse grafelijke kanselarij die misschien in Zutphen zijn vervaardigd. Wij hielden ons aan de formele criteria, met de argumenten, dat deze in de meeste gevallen tot terechte lokaliseringen leiden, dat grenzen moeilijk te trekken zijn, en dat ook vreemde kenmerken tot de schrijftaal van een bepaalde plaats kunnen behoren. Men zou ook kunnen kiezen voor eliminatie van verdachte stukken, waarbij dan het probleem zou rijzen, hoe men de kwalificatie ‘verdacht’ af zou moeten grenzen. Ondanks deze probleemgevallen kan men het hier beschikbare databestand beschouwen als betrouwbare documentatie, gegeven het beschikbare materiaal. Alleen de gedroomde vondst van relevante hoeveelheden nieuw materiaal uit gebieden die op onze kaarten slecht bezet zijn, zou de kwaliteit aanmerkelijk kunnen verbeteren.
De scheiding van data en kaarten bleek praktisch meer mogelijkheden te bieden dan wanneer de kaart het enige produkt zou vormen. De met de lokale gegevens uitgevoerde analyses leidden tot interessante bevindingen. Onder meer bleek, dat ook onderzoek op basis van een databestand van historisch taalmateriaal, met z'n vele tekortkomingen zoals ongelijke spreiding van gegevens en de beperking tot vaak maar een of enkele vindplaatsen per meetpunt, waardevolle resultaten kan opleveren. Voor deze analyses werden behalve de gekarteerde items ook die items gebruikt die alleen in tabelvorm gegeven worden. Men moet zich, bijv. bij lokaliseringsonderzoek, wel realiseren, dat lang niet alle items onderzocht zijn, en dat bijv. voor een goed beeld van de ə-syncope meer werkwoordsvormen dan alleen heeft onderzocht moeten worden. In dat opzicht geven een aantal kaarten een indicatie en geen volledig beeld van een bepaald taalverschijnsel.
De winst bij de gepraktiseerde karteermethode is gelegen in de duidelijke weergave van de frequentieverhoudingen tussen de varianten, waarmee recht gedaan wordt aan het feit, dat de onderzochte gebieden zelden homogeen taalgebruik in hun documenten lieten zien, maar daarentegen vaak meerdere varianten tegelijk kenden. Het verlies van lokale variatie is ondervangen door de publikatie van de gegevens voor de 56 meetpunten in tabelvorm.
De enigszins simplificerende kaarten geven bovendien een kaartbeeld dat snel te overzien is. De mogelijkheid om de kaarten gemakkelijk met elkaar te vergelijken is niet alleen van belang voor een onderlinge vergelijking van de kaarten van deze atlas, maar kan tevens van nut zijn als ook de gegevens uit taalfasen volgend op het Vroegmiddelnederlands op een vergelijkbare manier in kaart zijn gebracht.
|
|