| |
| |
| |
derde nummer
Gedateerd: Maart 1935 (Pas op 8 maart 1935 reageerde Du Perron in Parijs op dit nummer; in een eerdere brief van dezelfde dag reageerde hij er nog niet op.)
| |
IV 3, 201 Nederland
IV 3, 202-207 Laatste verschijning van Camoës
J. Slauerhoff
Du Perron aan Ter Braak, 12 januari 1935 (BW III, 113): ‘[Slauerhoff] had ook een curieus “verworpen” romanfragment over Camoës-Cameron, dat ik hem sterk heb aangeraden te plaatsen, als “inédit” na Het verboden rijk; het zou het voor- of nawoord van dat boek hebben kunnen zijn.’
Opgenomen in VWSl V, 253-259.
| |
IV 3, 208 Hippodrome provincial [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Kind van stad en land, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1936.
| |
IV 3, 209 Stad aan de wadden [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Kind van stad en land, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1936.
| |
IV 3, 210 Het kind en de stervende zeeanemoon [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Kind van stad en land, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1936.
| |
IV 3, 211-224 Bezoek van wijdenes
E. du Perron
Wijdenes is geïnspireerd op Menno ter Braak.
Du Perron aan Ter Braak, 25 oktober 1934 (BW III, 54): ‘Ik ben erg over je aan het denken, want ik ben nu aan het hfdst. met Wijdenes begonnen.’
| |
| |
Ter Braak aan Du Perron, 9 januari 1935 (BW III, 108-109): ‘Ik las zoojuist Wijdenes van de post, want ik was er natuurlijk zeer benieuwd naar. [...] Je karakteristiek is zeer juist, lijkt me, zeer scherpzinnig en ook niet vrij van “gevoel”; maar ik ben het niet meer. Ik zeg niet, dat ik het niet ben, maar er heeft iemand zoo aan mij geschift, dat alles uit mij verdwenen is, wat muzikaal, zwijgen, vulgair, werkman, Ant is. Je hebt een uitstekend beeld gegeven van wat jij als ter Braak ziet, en ik wist, dat je me zoo zag. [...] Ik ben je werkelijk dankbaar voor dezen Wijdenes, want hij is een zoo “impossible” man, dat hij, als hij afscheid van je neemt aan het slot, alleen maar grinnikt om de “rol” die hij in de dialogen heeft gespeeld.’
Opgenomen in E. du Perron, Het land van herkomst, Querido, Amsterdam, 1935; en in VWdP III, 351-374.
| |
besprekingen
Zie de notitie bij IV 1, 19-30.
| |
IV 3, 225 De zee ... [g]
B. Roest Crollius
IV 3, 226 De oude man spreekt [g]
Reinold Kuipers
Opgenomen in Reinold Kuipers, Koud vuur, Balkema, Amsterdam, 1939; en in Reinold Kuipers, Rendez-vous met een Remington, Kroonder, Bussum, 1948.
| |
IV 3, 227 Treurwilg in de lente [g]
F.W. van Heerikhuizen
bio- en bibliografische gegevens
Frederik Wilhelm van Heerikhuizen werd geboren op 5 oktober 1910 in Enschede en overleed op 18 februari 1969 in Velp. Hij studeerde Nederlands in Amsterdam en vestigde zich daarna als schrijver en leraar. Hij schreef literaire overzichtwerken en documentaties voor de vakcursus voor de boekhandel. In 1942 gaf hij een bloemlezing uit met werk van de nieuwe generatie, Stille opmars (Wereld-Bibliotheek, Amsterdam). Hij promoveerde in 1961 op een proefschrift over het werk van Arthur van Schendel.
Waarschijnlijk is dit gedicht zijn debuut.
Brieven en knipsels in LM, ook correspondentie met Ter Braak over dit gedicht, dat op advies van Ter Braak gewijzigd werd.
Opgenomen in F.W. van Heerikhuizen, Tussen twee zomers, Van Dishoeck Bussum, 1936.
| |
IV 3, 228-249 Else Böhler, Duitsch dienstmeisje [3]
S. Vestdijk
| |
| |
IV 3, 250-251 Panopticum. Confidentieel
V[ictor]. E. v[an]. V[riesland].
Reactie op IV 2, 165-170 en 171-177.
In zijn antwoord aan Marsman had Ter Braak gezegd dat hij zich ‘vaak op ressentiment jegens de physieke kracht en het daarmee samenhangend overwicht betrapt’ had. Van Vriesland knoopt daar een paar opmerkingen aan vast over distantie en distinctie en over kracht en vertrouwelijkheid.
‘Kracht, al is het dan maar karakterkracht en niet die van spieren, zit er echter wel degelijk in de argeloosheid waarmee Ter Braak zijn gemis belijdt. Het is argeloos, mannelijk en krachtig alles -, vrouwelijk en zwak zoo weinig mogelijk te onthullen. In het openbaar althans: confidentieele onthullingen zijn meer iets voor vrouwen.’
Het stukje van R. Blijstra waar Van Vriesland naar verwijst, is een bespreking van Herinneringen van een dommen jongen van Arthur van Schendel in De Stem, december 1934, blz. 1218-1221 (Critisch Bulletin, blz. 354-357).
| |
IV 3, 251-252 Panopticum. Ieder zijn roes
E. d[u]. P[erron].
Reactie op IV 2, 165-170 en 171-177.
‘De strijd over poëzie in het vorige nr. van Forum tussen Marsman en Ter Braak is een van de onvruchtbaarste advokaterijen die een behoorlik mens heeft kunnen bijwonen in onze literatuur.’
Reactie van Menno ter Braak in BW III, 435-436.
Opgenomen in VWdP V, 70-72.
| |
IV 3, 253 Vlaanderen
IV 3, 254-257 De dubbel-zatte
H[erreman].
Reactie op IV 2, 165-170 en 171-177.
Herreman verwacht niet veel van de uitnodiging van Marsman aan Ter Braak om te laten weten of hij het met de aristocratische minderheid of met de menigte houdt. Interessanter vindt hij het probleem ‘van de hiërarchie der genres, dat tot een weliswaar weer theoretische, maar dan toch heel wat belangwekkender schermutseling aanleiding kan geven.’
Voorlopig stelt hij zelf een hiërarchie op: ‘het belletristisch proza, de poëzie, de filosofie. Al dadelijk erken ik dat deze hiërarchie bij nader onderzoek geen
| |
| |
steek houdt, want overal vervloeien de genres in elkander, in elk genre ook verraadt de eene en verbergt de andere zich, verraadt en verbergt zich tegelijk de kunstenaar.
En het allerverraderlijkste is niet, zooals Ter Braak bij wijze van een wat magere boutade laat opmerken, de dronken dichter, maar wel hij, die niet enkel schrijven wil, maar ook nog iets zeggen wil. Hij is de dubbel-zatte.’
| |
IV 3, 258-262 Grenzen voor de literatuur
Max Lamberty
Reactie op IV 1, 68-71.
Lamberty bestrijdt de stelling van Brulez dat de literatuur een spiegel van de wereld moet zijn en zich ver moet houden van de bokswant van de strijders voor politieke en sociale ideeën. ‘Bij deze stelling komt een corollair dat Brulez niet uitdrukkelijk formuleert, maar dat er heelemaal toe behoort: de literator die partij kiest, die een “welbepaald politiek, godsdienstig, ethisch of sociaal dogma” wil dienen [...] treedt ipso facto buiten het gebied, of eerder buiten de “grenzen der literatuur”.’
Als Brulez een literatuurgeschiedenis zou schrijven, dan zou hij dus weg moeten laten: ‘Dante's Divina Commedia, Demosthenes' Philippica, Bossuet's Oraisons, Mirabeau's politieke redevoeringen, Molière's Tartuffe, een heele rij toneelstukken van Ibsen en Bernard Shaw’ en De leeuw van Vlaanderen, verzen van Gezelle, Albrecht Rodenbach, Adama van Scheltema, Henriette Roland Holst, Max Havelaar en het toneel van Herman Heijermans. Brulez gelooft bovendien niet dat denkers en dichters de wereld kunnen veranderen; hij citeerde Urbain van de Voorde die vond dat Pascal en Dostojefski weinig bereikt hadden. Lamberty wijst op Marx, Montesqieu, Voltaire, Rousseau en de Encyclopédie, Erasmus, Rabelais en Nietzsche.
De titel van dit stuk en de herhaalde vermelding ervan moet wel slaan op Grenzen der literatuur, een artikel van Raymond Brulez in Dietsche Warande en Belfort, juli 1933.
Reactie van Raymond Brulez hierop in IV 4, 302-308.
| |
IV 3, 263 Liefdegedicht [g]
René Verbeeck
bio- en bibliografische gegevens
Jozef René Antoon Verbeeck werd geboren op 18 april 1904 in Wilsele. Na studie aan de rijksnormaalschool in Gent werd hij leraar tot 1943 en daarna lector aan een uitgeverij.
Hij was medestichter en redacteur van De Tijdstroom en Vormen en drukte van 1937 tot 1944 zelf de serie De bladen voor de poëzie. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in De Tijdstroom (1932-1934), Dietsche Warande en Belfort (1934, 1935) en Volk (1935).
Reactie in IV 5, 506-508.
| |
| |
Jan Vercammen, februari 1935
| |
IV 3, 264-265 Het dode kindje Eric [g]
I. Veel zorgen zongen, die geruisloos kwamen ...
II. U groeten allen, waar hun dagelikse leven ...
Jan Vercammen
Opgenomen in Jan Vercammen, Het doode kindje Eric, [eigen beheer], Gijzegem, 1936; en in Jan Vercammen, Drie suites, Pro Arte, Diest, 1941.
| |
IV 3, 266-279 Het voorbarig gesprek
R. Herreman
| |
| |
IV 3, 280-287 Xenophobie
G. Walschap
Vervolg van Het morgengebed in IV 1, 75-81.
| |
IV 3, 288 De kritikasters [g]
N.A. Drojine
IV 3, 289 Parabel [g]
N.A. Drojine
Opgenomen in A.G. Christiaens, Irrequietum, De bladen voor de poëzie, oktober 1937 [Mechelen].
| |
IV 3, 290-298 Proeve van inleiding tot het werk van F.V. Toussaint van Boelaere
R. Herreman
Opgenomen in Dr. Rob Roemans, Analytische bibliografie van en over F.V. Toussaint van Boelaere, Erasmus, Gent, 1936; en in Fr. Closset, Raymond Herreman, De dichter en de criticus, Manteau, Nijgh en Van Ditmar, Brussel, Rotterdam, 1944.
| |
IV 3, 299-300 De keerzijde. Reporters-humanisme
M[aurice]. R[oelants].
Reactie op een serie artikelen van Charles d'Ydewalle in Nation Belge onder de titel Hollande 1935. Die had geschreven: ‘La Hollande fournit des nuées de critiques. Elle ne donne pas de poètes. Alors elle se retourne de nouveau vers le Sud [...] et elle en voit venir Timmermans en Wies Moens, Vermeylen et Teirlinck.’
D'Ydewalle had blijkbaar niet gehoord van Gorter, Kloos, Henriette Roland Holst, Boutens en Leopold. En ‘buigt het hoofd Slauerhoff, Marsman en Werumeus Buning: Wies Moens wandelt aan de hand van Charles d'Ydewalle voorbij.’ |
|