| |
| |
| |
tiende nummer Gedateerd: October 1934
III 10, 885 Vlaanderen
III 10, 886 Dageraad [g]
R. Herreman
Opgenomen in R. Herreman, Het helder gelaat, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1937.
| |
bespreking
Victor E. van Vriesland in OV II, 217.
| |
III 10, 887 De blijde liefde [g]
R. Herreman
Opgenomen in R. Herreman, Het helder gelaat, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1937.
| |
III 10, 888 Vaarwel aan de poëzie [g]
R. Herreman
Opgenomen in R. Herreman, Het helder gelaat, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1937.
| |
III 10, 889 Vaarwel aan mijn vrienden [g]
R. Herreman
Opgenomen in R. Herreman, Het helder gelaat, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1937.
| |
III 10, 890-907 Ruusbroec en de geest der mystiek
Urb. van de Voorde
Du Perron aan Ter Braak, 9 oktober 1934 (BW III, 42-43): ‘Het stuk van Urbanus was weer beneden alles: een schoolopstel van den goeden leerling die de “stof” braaf heeft doorgeslikt. Net goed om als inleiding in een schooluitgaafje van Ruusbroec te zetten; en dit steekt fier het hoofd op en noemt zich “germaansche geest”. Pauvre abruti, va!’
| |
| |
Urbain van de Voorde, februari 1934
Opgenomen in Urbain van de Voorde, Ruusbroec en de geest der mystiek, De Sikkel, Antwerpen, 1934.
In Vooruit (België), 9 maart 1937 e.v. heeft Raymond Herreman uitvoerig aangetoond dat dit boek, evenals ander werk van Van de Voorde, grotendeels plagiaat is.
| |
III 10, 908 Waarom, voorover-leunend op den vlonder ... [g]
Aug. van Houte [moet zijn: Vanhoutte]
III 10, 909-912 Lierke plezierke
M. Roelants
Kritiek op Bij de krabbekoker van Felix Timmermans en De zevenslager van Antoon Thiry.
‘Het zijn twee boeken, die typisch zijn voor een goed deel van de Vlaamsche literatuur. Zij vertegenwoordigen de door velen in binnen- en buitenland geleerden geest van Lierke Plezierke. [...] Deze geest van Lierke Plezierke kan wellicht het best worden gedefinieerd als de Vlaamsche litteraire clownerie voor 't amusement van groot en klein.’
Lierke Plezierke was de naam van een Timmermans-optocht die in juni 1928 in Lier gehouden werd.
| |
III 10, 913-920 Tsjip [4]
Willem Elsschot
| |
| |
III 10, 921-923 De keerzijde. De Witte op het witte doek
G[erard]. W[alschap].
Kritiek op de film die in 1934 gemaakt was naar De Witte van Ernest Claes (Wereld-Bibliotheek, Standaard Boekhandel, Amsterdam, Antwerpen, 1920), ‘de eerste Vlaamsche film’.
In het begin van het stuk maakt Walschap toespeling op de toneelstukken die hij in 1924 en 1925 samen met Franz Delbeke (1890-1947) geschreven heeft (Flirt, Dies irae, Lente en De vuurproef, uitgegeven bij de Vlaamsche Boekhalle, Leuven).
| |
III 10, 923-924 De keerzijde. Het dubbele complex
R[aymond]. H[erreman].
Kritiek op de Vlaamse strijd die ‘als tegenhanger voor het minderwaardigheidscomplex op politiek gebied [...] een grenzeloozen grootheidswaanzin aangekweekt’ heeft.
Opgenomen in Fr. Closset, Raymond Herreman, De dichter en de criticus, Manteau, Nijgh en van Ditmar, Brussel, Rotterdam, 1944.
| |
III 10, 924-925 De keer zijde. More brains?
R[aymond]. H[erreman].
‘Vermeylen [...] vraagt niets overbodigs wanneer hij meer verstand vraagt; doch het volstaat niet meer. Men wil “tiefe, tiefe Ewigkeit”. [...] Buiten ons land wordt de roman, ook de niet katholieke gerevolutionneerd door Aldous Huxley, door Charles Morgan, door André Malraux. Wij echter blijven met ons klein beetje meer verstandelijken inslag dan Loveling, Streuvels en Buysse in hun werk mengden, nog verre van de tiefe Ewigkeit.’
In 1927 had August Vermeylen in een toespraak voor de Koninklijke Vlaamsche Academie over Onze na-oorlogsche literatuur geroepen om ‘More brains! In 's hemelsnaam meer hersens!’ (Aug. Vermeylen, Beschouwinge, Manteau, Brussel, [1942]).
| |
III 10, 925-926 De keerzijde. Lugubere snapshot
M[arnix]. G[ijsen].
Over het verschil tussen Antwerpse en Ierse lijkkoetsen.
| |
| |
| |
III 10, 927 Nederland
III 10, 928-931 De ontdekking der nieuwe hebriden [g]
J. Slauerhoff
Opgenomen in J. Slauerhoff, Een eerlijk zeemansgraf, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1936; en in VWSl III, 6-19.
| |
III 10, 932 O Konakry! [g]
J. Slauerhoff
Opgenomen in J. Slauerhoff, Een eerlijk zeemansgraf, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1936; en in VWSl III, 70.
| |
bespreking
S. Vestdijk in Groot Nederland, november 1936:
‘In dit vers, met het innige slot, dat de desolate sfeer der tropen aangrijpender verklankt dan de bekende tango-episode uit Eldorado, is de dichter aan het woord, zonder gebruik te maken van de schorre stem van grammofoons en kwartiermeesters.’
| |
III 10, 933 Herfst [g] Ik kon het in huis niet uithouden ...
J. Slauerhoff
Opgenomen in VWSl III.
| |
III 10, 934 Billet doux [g]
J. Slauerhoff
Opgenomen in VWSl III, 164.
| |
III 10, 935-940 Jan van nijlen 1884 - 10 november - 1934
J. Greshoff
Inleiding bij Gedichten van Jan van Nijlen, Enschedé, Haarlem, 1934, en daarin opgenomen.
| |
III 10, 941-946 Jan breedevoort
S. Vestdijk
Du Perron aan Ter Braak, 9 oktober 1934 (BW III, 43): ‘Het fragment uit
| |
| |
Het model voor Jan Breedevoort, 2de rij van boven in het midden (1)
Ina Damman viel me weer niet mee; er zit toch typisch een hollandsche ouwehoerigheid in, om van de ook nogal typische jeugd des lateren “knors” niet te spreken. Maar misschien word ik door het complete boek stormenderhand veroverd.’
Ter Braak aan Du Perron, 12 oktober 1934 (BW III, 46): ‘Het fragment in Forum was zeker een van de mindere gedeelten, maar er zitten in het geheel toch meer van die realistische passages. En toch lijkt het mij een “goed” boek van Vestdijk, terwijl het bij stukken werkelijk heel goed is. Maar een feit is, dat hij als romancier een klap van den Holl. molen beet heeft, en zelfs de gezelligheid niet schuwt.’
Du Perron aan Ter Braak, 28 november 1934 (BW III, 89): ‘Ina Damman is werkelijk even voortreffelijk als meesterlijk.’
Opgenomen in S. Vestdijk, Terug tot Ina Damman, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
besprekingen
Victor E. van Vriesland in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1 december 1934: ‘De toon, waarop de geschiedenis van dezen loutersten Eroos wordt verhaald, is niet verheven, of troebel-idealistisch, of aesthetiseerend, maar veristisch.’ (OV I, 485-488)
Menno ter Braak in Het Vaderland, 2 december 1934 (VWtB IV, 216-223).
Gerard van Eckeren in Den Gulden Winckel, januari 1934, blz. 8-9.
| |
| |
Lodewijk van Deyssel
Hein de Bruin in Opwaartsche Wegen XIII, blz. 109-110:
‘Omdat het boek voor het inzicht in de levensmoeilijkheden van de jeugd betekenis heeft, spijt het me te meer dat het misbruik van Gods Naam hier en daar voor velen een belemmering zal zijn om het te appreciëren.’
Frans Coenen in Groot Nederland, mei 1935, blz. 556-557.
Boekenschouw 28 (1934-1935), blz. 423:
‘Het gaat er ongeloofelijk zwoel en grof toe. Een boek dat men met voorbehoud hanteere.’
| |
III 10, 947-958 Een geval van vermoeidheid
Jan van Gelder
bio- en bibliografische gegevens
Jan van Gelder werd geboren op 8 maart 1899 in Johannesburg. In 1933 promoveerde hij in Leiden in de klassieke letteren; hij was leraar aan het Gymnasium Haganum.
Hij schreef Herinneringen van een mondain scholier onder het pseudoniem Chip, publiceerde twee bundels poëzie en vertaalde Homerus in modern proza. Du Perron aan Ter Braak, 9 oktober 1934 (BW III, 42): ‘verder was het verhaal van “Jan van Gelder” heel goed, hoewel op z'n amerikaansch. (marxis-tisch-goedkoop-bitter-realisme, made in U.S.A.).’
| |
| |
| |
III 10, 959- Het leven op aarde [10 en einde]
1019 J. Slauerhoff
III 10, 1020-1022 Panopticum. De jubilaris Lodewijk van Deyssel
M[enno]. t[er]. B[raak].
Lodewijk van Deyssel was op 22 september 1934 zeventig geworden. Hij was bij die gelegenheid benoemd tot commandeur in de orde van Oranje-Nassau en onder voorzitterschap van P.C. Boutens groots gehuldigd in hotel Fünckler in Haarlem.
Ter Braak had op 21 september 1934 in Het Vaderland over de jubilaris geschreven (VWtB IV, 304-310), maar ‘niet volledig’. ‘Als functionaris aan een dagblad heeft men er terdege rekening mee te houden, dat men zich niet bij ongeluk uitdrukt zooals de jónge van Deyssel zich wel placht uit te drukken.’ Ter Braak wilde ‘de beeldenstormer van Deyssel’ huldigen door zich niet aan te sluiten bij de volgende huldigers:
‘a de “kranige studenten”, die geëindigd hebben met schitterend te promoveeren,
b de “interessante jonge vrouwen, die veel lektuur hebben” en meeningen over Heine (lees in 1934: over Rilke),
c de goedgekleede kooplieden, die eere-voorzitters van muziekvereenigingen (1934: het Concertgebouw) of letterlievende genootschappen (1934: de Alliance Française) worden,
d de predikantenvrouwen, die hun kind uitbesteden om lezingen van de “Hollandsche Maatschappij” te kunnen bijwonen (1934: tegenwoordig heet het Woodbrook).’
‘Wij, die desondanks het temperament van den jongen van Deyssel willen gedenken, wij blijven eerbiedig weg van zijn receptie. Wij gunnen hem gaarne alle eer en hulde, maar voor onze oogen zien wij het meestgelezen boek van Nederland, dat wij zouden willen bespuwen en waarvan de bladzijden “ons werkelijk te pas komen als kammenschoonmaakpapier en op onze plees” maar dat niettemin met onfeilbaren speurzin is uitgezocht om de ouverture van de Nederlandsche filmkunst op te luisteren: Malle gevallen. Zelfs onze middelmaat is lager dan die van andere volken, zelfs onze Mussert is ridiculer dan Mussolini: zoo hoog is nu Holland opgestooten, zoo houden wij thans van het proza.’
De citaten bij Ter Braak zijn ontleend aan Nieuw Holland van Van Deyssel. Malle gevallen is een bestseller van Hans Martin.
Opgenomen in het hoofdstuk Journaal van het tweede gezicht in Menno ter Braak, Het tweede gezicht, Boucher, 's-Gravenhage, 1935; en in VWtB III, 560-564.
| |
III 10, 1023- Panopticum. Ons speelgoed
1024 M[enno]. t[er]. B[raak].
Verslag van de opening van de Staten-Generaal.
| |
| |
‘Wie iets op de toewijding aan dit infantilisme waagt aan te merken, of het nu toevallig democratisch dan wel fascistisch heet, en van “speelgoed” spreekt, waar men gaarne “symboliek” hoort, is uit den aard der zaak een spelbreker, om niet te zeggen: speelgoedbreker. Indiaantjes zijn nooit boozer, dan wanneer men hen in hun spel stoort.’
Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne was in 1934 minister van sociale zaken; hij zou in 1935 mr. H.P. Marchant opvolgen als minister van onderwijs.
Generaal Duymaer van Twist was het Kamerlid dat als eerste ‘Leve de Koningin’ mocht roepen.
Opgenomen in het hoofdstuk Journaal van het tweede gezicht in Menno ter Braak, Het tweede gezicht, Boucher, 's-Gravenhage, 1935; en in VWtB III, 564-566 |
|