| |
| |
| |
zevende nummer Gedateerd: Juli 1934 (Op tijd verschenen; BW II, 457)
III 7, 585 Nederland
III 7, 586-599 Jan Lubbes
E. du Perron
Aanvankelijk bedoeld als een aanval op Albert Kuyle (1904-1958), ouddirecteur-redacteur van De Gemeenschap, redacteur van De Nieuwe Gemeenschap en sinds 1930 lid van het fascistische Zwart Front, maar het werd meteen een vervolg op II 12, 896-899 (BW II, 359).
Du Perron vroeg Hendrik de Vries om een Jan Lubbeslied, maar dat is er niet van gekomen, evenmin als van de Jan Lubbesprijzen waarvoor hij de aankondiging al geschreven had ( BW III 3, 6-7):
In aansluiting op het artikel van E. du Perron in ons vorige nummer, deelen wij hierbij mede, dat wij gemeend hebben met onzen tijd mee te moeten gaan en dit wenschen te bewijzen, niet door het bijhouden van een Jan Lubbes-agenda, maar door het geven van 3 Jan Lubbes-prijzen per jaar.
Deze prijzen zijn strikt honorair, zooals de prix Théophraste Renaudot (journalistenprijs) in Frankrijk. Zij zullen bestaan uit:
1 | de Jan-Lubbes-Pur-Prijs: voor |
2 | de Jan-Lubbes-Excelsior-prijs: voor |
3 | de Jan-Lubbes-Junior-prijs: voor |
Voor de beoordeeling der in aanmerking komende boeken heeft zich een comité gevormd van zeven leden, bestaande uit de letterkundigen: M. ter Braak, J. Greshoff, H. Marsman, E. du Perron, J. Slauerhoff, S. Vestdijk en Hendrik de Vries. De bekroonde werken zullen worden genoemd in elk December-nr. van Forum, mede met het oog op de traditie van Sint-Nicolaas.’
Du Perron had de Excelsiorprijs (voor ‘hooger streven’) toebedacht aan Theun de Vries voor zijn Eroica (zie ook III 8, 782), de Purprijs (voor ‘wat eerlijk en af is, en “zelfbewust”’) aan Albert Kuyle voor zijn Harten en brood of aan Antoon Coolen, waarschijnlijk voor Dorp aan de rivier; de Juniorprijs (voor ‘wat hebefreen-achtig is, en dat met trots wil zijn’) ten slotte was bestemd voor A. den Doolaard voor zijn Orient Express (BW III, 5-7).
Ter Braak ketste het plan af (BW III, 12): ‘Jullie voorstel over den J.L.-prijs was zeker amusant, maar als je nu deze lieden eer wilt bewijzen, moet je het doen door zulk een permanente aandacht!’
Opgenomen in E. du Perron, De smalle mens, Querido, Amsterdam, 1935; en in VWdP II, 679-705.
| |
| |
| |
bespreking
De Nieuwe Gazet, 2 augustus 1934:
‘Du Perron mangelt het [...] aan de beeldende kracht van Potgieter, want zijn Jan Lubbes blijft een schimmig wezen. Misschien is de geest van dezen literairen Jan Salie wel aanwezig in het proza van du Perron zelf. Deze dichter die Europeaan zijn wil scheldt als een provinciale Hollander en zijn Jan Lubbespraatje is niet meer dan Hollandsche achterbuurt-kwaadsprekerij.’
Jan H. Eekhout in Opwaartsche Wegen, februari 1936, blz. 395.
| |
III 7, 600 Belijdenis [g]
M.B. Frenkel
III 7, 601 Klaaglied [g]
M.B. Frenkel
III 7, 602-617 Het leven op aarde [7]
J. Slauerhoff
III 7, 618 Vrouwendienst [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Vrouwendienst, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
III 7, 619 Een vizioen van Tondale (naar Hieronymus Bosch) [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Vrouwendienst, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
III 7, 620-632 De levende ring
G.H. 's-Gravesande [pseudoniem van G.H. 's-Gravesande Pannekoek]
bio- en bibliografische gegevens
Goverdus Henricus Pannekoek werd geboren op 18 februari 1882 in Buitenzorg, heette sinds 27 november 1928 Goverdus Henricus 's-Gravesande Pannekoek, en overleed op 2 juli 1965 in Bilthoven. Hij werd omstreeks 1905 kunstredacteur van Het Vaderland en is dat tot zijn pensionering gebleven. Op zijn advies solliciteerde Menno ter Braak na de dood van Henri Borel naar de vacature van redacteur letterkunde bij Het Vaderland.
Hij interviewde ten tijde van Forum voor Den Gulden Winckel een aantal
| |
| |
G.H. 's-Gravesande
schrijvers (gebundeld in Sprekende schrijvers, Meulenhoff, Amsterdam, 1935), en publiceerde in Groot Nederland (1932-1934) en Den Gulden Winckel (1932-1934).
Hij schreef veel bibliografieën, gaf herinneringen aan Du Perron uit en werkte mee aan de uitgave van het Verzameld werk van Menno ter Braak.
Bibliografie in Documentatiedienst LM/AMVC.
Brieven, documenten en knipsels in LM en AMVC.
| |
III 7, 633-635 Panopticum. De novelle en het ding
S. V[estdijk].
Idee voor een proefschrift: het kwalitatieve verschil tussen een roman en een novelle is dat een roman over mensen gaat, en een novelle over een ding: vergelijk Lijmen en Kaas van Elsschot, Tote Seelen en Der Mantel van Gogol, enz. Jammer genoeg gaat het niet op bij titels als Het fregatschip Johanna Maria van Arthur van Schendel en Het monsterkanon van Staalstad van Jules Verne, maar misschien zijn dat ook wel novellen.
| |
| |
Du Perron aan Ter Braak, 2 juli 1934 (BW II, 457): ‘Het panopt. van Vestdijk vind ik een gezwam in de ruimte dat niets zegt. (Onder een dikdoenerig air van subtiele onderscheidinkjes: wat is in godsnaam een “qualitatief” verschil tusschen roman en novelle? De onzin is werkelijk niet mis, als je er maar even over denkt!)’
| |
bespreking
Victor E. van Vriesland in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 6 april 1935.
| |
III 7, 635-638 Panopticum. Het zalige lachen
E. d[u]. P[erron].
Over ideeën en het idee van zich ziek te lachen.
De boksmanager Léon Sée had in het weekblad Marianne verteld hoe hij de bokser Carnera ontdekt had. Verder het een en ander over een waarzegster en de recensie van Politicus zonder partij die Anton van Duinkerken in De Tijd van 8 mei 1934 geschreven had.
Bekort opgenomen in E. du Perron, Blocnote klein formaat, Boucher, 's-Gravenhage, 1936; en nog korter in VWdP II, 736-737.
| |
bespreking
Ad. Sassen in De Nieuwe Gemeenschap, augustus 1934, blz. 443:
‘Het proza van Du Perron doet onwederstaanbaar denken aan het gekwetter van een papegaai. Het is bont en druk en het heeft alle kenmerken van een graag- en veelpratenden kleurling.’
| |
III 7, 638 Panopticum. De jongste generatie
E. d[u]. P[erron].
Het zoontje van Giacomo Antonini (zie de notitie bij III 6, 528-541) had zijn vader het volgende briefje geschreven (BW II, 425):
‘Ik heb de Duce van dichtbij gezien en hij was woedend, de Duce. Daar was de parade van 24 mei en toen zijn avanguardisti voorbijgekomen met gasmaskers. Ik vond ze niet aardig omdat het aan de oorlog doet denken die zo lelijk is, weet je? En nu praten we daar maar niet meer over. Nu is het zo mooi in het tuintje beneden.’
Opgenomen in E. du Perron, Blocnote klein formaat, Boucher, 's-Gravenhage, 1936; en in VWdP II, 736.
| |
| |
| |
III 7, 639 Vlaanderen
III 7, 640-649 Tsjip [1, voortgezet tot en met 11]
Willem Elsschot
opdracht
Aan mijn kleinzoon Jan Maniewski.
Willem Elsschot aan J. Greshoff, 14 december 1933 (collectie-De Ridder in LM): ‘'t Heeft ditmaal niets met zaken te maken. 't Is een eenvoudige geschiedenis die optimistisch eindigt. Stel je gerust. Met de stijl is alles in orde en de strekking is niet optimistisch, want ik houd niet van strekkingen.’
Willem Elsschot aan Menno ter Braak, 20 april 1934 (collectie-De Ridder in LM): ‘Mijn bedoeling is geweest een zeer alledaagsche, zoo terre à terre mogelijke gebeurtenis door intensiteit lezenswaard te maken. Met andere woorden, van niets iets te maken. Zonder inhoud een boek te schrijven. Dat is natuurlijk erg moeilijk en met een gedeeltelijk succes ben ik dan ook reeds zeer tevreden. Je moet Tsjip als het ware beschouwen als een dagboek loopend over een korte spanne tijds. Het is dan ook niets anders. Ik ben natuurlijk allerminst van plan dat met de voorgaande of daaropvolgende jaren óók te doen. Maar dat kind dat hier rondloopt was het, in mijn oogen, wel waard.’
Elsschot had Ter Braak gemeld dat hij een nieuw boek aan het schrijven was, voordat hij wist dat met ingang van de derde jaargang Forum twee redacties zou hebben. ‘En toen ik dan in Forum zelf las van die nieuwe indeeling van de redactie, schreef ik ook aan Marnix Gysen een briefje om de hoop uit te drukken enz. Hij schreef mij terug om mijn boek voor Forum te vragen. En daarin heb ik dadelijk toegestemd om jou [viermaal onderstreept] plezier te doen, en niemand anders.’ (Willem Elsschot aan J. Greshoff, 15 december 1933; collectie-De Ridder LM). (Het antwoord van Marnix Gijsen, gedateerd 15 december 1933, namens ‘Forum (Vlaamsche verdieping)’ bevindt zich ook in de collectie-De Ridder LM).
Blijkbaar had Greshoff Tsjip voor Groot Nederland willen hebben; ‘ik werd opgebeld door Dr. Goris die mij verzocht dadelijk even in No 12 van mijn eigen straat te komen. Ik trof daar aan Goris, Roelants (die ik kende) en verder Walschap en een zekeren Dr. Herman. Zij willen de publicatie in Maart beginnen. Ik kan mij onmogelijk terugtrekken. Maar 't volgende boek is voor Gr. Ned. of beter gezegd voor het tijdschrift van uw keuze (ik dacht dat FORUM dat was).’ (Willem Elsschot aan J. Greshoff, 16 december 1933; collectie-De Ridder in LM).
Op 19 december 1933 om 6 uur schreef Elsschot aan Greshoff: ‘Beste Jan, TSJIP is af. Over vijf seconden schreef ik het slotwoord.’ (collectie-De Ridder in LM).
Op 15 februari 1934 schreef Marnix Gijsen aan Willem Elsschot (collectie-De Ridder in LM): ‘Ik las Tsip en haast mij U mijne gelukwenschen te zenden;
| |
| |
ik vind het heel goed, heel zuiver, een mooi boek.’ Elsschot was net ongeduldig geworden: hij had diezelfde dag aan Greshoff geschreven dat hij nog steeds niets van Forum gehoord had. ‘Ik vind het een verdomd eigenaardige manier van doen. Ik begrijp dat mijn tekst van Herodes naar Pilatus moet, maar het boek is toch op een paar uur uitgelezen en dan behoorde dat Concilie mij toch even te laten weten welke beslissing gevallen is. Niet dat die beslissing zelf mij zoo interesseert, maar ik sta hier als een snotjongen. Die heeren behoorden toch een beetje égards te hebben, zoo niet voor den schrijver als zodanig, dan toch voor zijn twee en vijftig jaar.’ (collectie-De Ridder in LM)
Er ontstonden moeilijkheden over sommige passages in het verhaal. Walschap en Gijsen maakten een punt van de passage in III 10, 915 waarin de vader zijn dochter de menswording van Christus probeert duidelijk te maken. Hij zegt dan: ‘God gaf er de voorkeur aan hem te doen geboren worden uit een reine vrouw, dus uit een die vrijstelling van de erfzonde had en onbelast was. Daartoe zond God de Heilige Geest die Maria bevruchtte. Begrepen?
Zij vraagt of zoo iets mogelijk is en spreekt van Leda en de zwaan. Maar ik doe haar opmerken dat het die zwaan ernst was, terwijl hier een geestelijke bevruchting leven verwekt heeft.’
In een vroegere versie kwam hier meteen achteraan:
‘Trouwens,’ zeg ik ‘het gaat hier om een dogma dat je kennen maar niet begrijpen moet. Onze pastoor neemt je immers geen examen in de wiskunde af? Je krijgt niets te bewijzen. Als je maar weet dat het er staat. En kan je 't gelooven, des te beter.’
In de versie in Forum is die toevoeging met wat wijzigingen verplaatst naar blz. 916, waar ze volgt op: ‘Drie dagen na zijn dood is hij teruggekeerd tot zijn Vader, dus opgestegen ten Hemel, want toen men zijn graf binnentrad, was het ledig. Niets. Niemand. Begrepen.’
Gijsen schreef op 20 februari 1934 aan Elsschot (collectie-De Ridder in LM): ‘met het “Leda-motief” kan ik niet over de baan. Het kwetst me als katholiek en ik kan niet de verantwoordelijkheid nemen voor dien passus. Ik meen dat ook Walschap van dit gevoelen is. Gaarne geef ik U hierbij de verzekering dat indien U dien passus schrapt, ik nooit zal ontkennen dat dit op mijn persoonlijk verzoek is gebeurd. Een geheim hoeft U daar ook niet van te maken al is het natuurlijk niet verkieslijk er bepaald de aandacht op te vestigen, iets wat trouwens niet in Uw bedoeling ligt.’
Elsschot kwam toen nog op het idee om Tsjip helemaal niet in Forum te plaatsen, maar toch in Groot Nederland, waardoor Gijsen van een dilemma verlost zou zijn, en Greshoff verheugd. Maar dat ging niet door.
Ter Braak bleek ondertussen vooral dat hoofdstuk over het godsdienstonderricht erg te waarderen en Elsschot herschreef het nog eens. Hij schreef verder op 5 mei aan Greshoff (collectie-De Ridder in LM): ‘'t Is eigenaardig dat Menno vooral het gedeelte op prijs stelt waar ikzelf eigenlijk het minste belang aan hechtte. De gewilde eenvoud van 't heele boek schijnt hem voorbij te zijn gegaan. Ik vind het ook merkwaardig dat Tsjip minder in den smaak van Menno en van Greshoff valt terwijl de Vlamingen, ook de katholieken, het zoo goed vinden. Bestaat er dan toch een kloof tusschen Vlaanderen en Holland? 't Is alles verdomd geheimzinnig. Nu ik die nieuwe tekst overlees komt het mij
| |
| |
Fritz Francken en Willem Elsschot, 1950
voor dat ik, eerlijkheidshalve, dat hoofdstuk opnieuw aan de VI. Red. van Forum onderwerpen moet want zij zouden het mij, met reden, kwalijk kunnen nemen indien die zoogenaamde lastertaal buiten hun vóórweten, en tòch onder hun vlag, in Forum verscheen. Zij zouden kunnen gruwen als een man wiens vrouw een draak heeft gebaard. De mogelijkheid is nu natuurlijk niet uitgesloten dat het werk geweigerd wordt en dan kan jij het in Gr. Nederland opnemen, want ik ben uitgekakt en zal misschien niet zoo spoedig weer aan 't schrijven gaan.’
Dit is een beknopt verslag van de verwikkelingen die Maurice Roelants nog veel beknopter aanduidt met: ‘Willem Elsschot amuseerde zich in een van zijn bijdragen over de legendarische Lea [sic] met de zwaan. Gijsen vroeg hem of dit niet vervallen mocht. Het mocht niet. Het stuk verscheen, zooals Elsschot het schreef.’ (Roelants, Roman, 51).
Raymond Herreman aan Willem Elsschot, 16 februari 1934 (collectie-De Ridder in LM): ‘Het is vroolijk van 't begin tot 't einde, zoo dat ik van 't lachen schandaal heb verwekt in de tram, en ik weet niet hoe 't komt dat er tegelijk zulk een ontroerende ontferming uitgaat van al die koelbloedige vroolijkheid.’
Op deze brief van Herreman een aantekening van Elsschot voor J. Greshoff: ‘Beste Jan,
Deze brief heeft mij genoegen gedaan. Van Adele ontving ik een enthousiasten,
| |
| |
diep gevoelden brief die mijn vrouw echter weggegooid heeft. Jammer. Zij begrijpt het boek uitstekend. Toen ik bij het slot kwam, schreef zij, was het mij alsof ik, na urenlang naar een oorverdoovende opera van Wagner geluisterd te hebben plotseling An den Frühling van Grieg te hooren kreeg.
Zij zoekt hare vergelijkingen meestal in de muziek, zooals een matroos ze aan dek zoekt, maar 't is aardig uitgedrukt.’
Du Perron aan Ter Braak, 5 november 1934 (BW III, 59): ‘Tsjip vind ik after all een laag-bij-de-grondsch kletsboek, dat steeds vervelender wordt.’
Zie ook Maurice Roelants aan Willem Elsschot, 7 maart 1934 (collectie-Roelants in LM).
Afzonderlijk uitgegeven als Willem Elsschot, Tsjip, Van Kampen, Amsterdam [1934].
| |
besprekingen
Marnix Gijsen in De Boekenplank, december 1934, blz. 36-37:
‘Ik betreur dat er in dit boek dat de galgenhumeur van Elsschot heeft doorzaaid met prikkelende geestigheden, met psychologische vinnigheden die niemand hem nadoet, een paar bladzijden zijn waarin hij, nauw vasthechtend aan de werkelijkheid, onwaarschijnlijk wordt en waar hij een jammerlijke fout van slechten smaak begaat in verband met het catholicisme.’
M. Revis in De Stem, februari 1935, blz. 203-204 (Critisch Bulletin, blz. 43-44).
Herman Robbers in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, juli 1935, blz. 67.
Gerard Knuvelder in Roeping, oktober 1935, blz. 58-59.
H.H.J. Maas in De Nieuwe Gids, oktober 1936, blz. 359-360.
Victor E. van Vriesland in OV I, 338-339.
| |
III 7, 650 Os en hert [g]
P.
bespreking
De Nieuwe Gazet, 2 augustus 1934:
‘P. [publiceert] een gedicht dat door zijn plastiek de herinnering wekt aan oude kopergravures zooals er de werken van Vondel sieren.’
| |
III 7, 651-655 Dagboek van een voortgejaagde
M. Roelants
Bespiegelingen over kunst.
| |
bespreking
De Nieuwe Gazet, 2 augustus 1934:
‘Zou Maurice Roelants het werk door van de Woestijne in zijn nieuwe Esopet begonnen voortzetten willen?’
| |
| |
| |
II 7, 656-679 Monsieur Hawarden [slot]
Filip de Pillecyn
III 7, 680-681 De keerzijde. Litteratuur en leven
R[aymond]. H[erreman].
Kritiek op twee lezingen van Joris Eeckhout (1887-1951) voor wat Herreman de Vlaamsche Acanemie noemt. Eeckhout had onder andere over Walschap gezegd: ‘Wie ook maar eenigszins vertrouwd is met het leven van abnormalen, ziet dadelijk in dat een Adelaïde, een Eric, en hoe de vele anderen daar ook heeten, geen werkelijke krankzinnigen zijn, maar grofgekapte simulateurs.’ (zie voor zo'n oordeel van medische zijde I, 2, 139). De lezingen van Eeckhout waren in april 1934 uitgegeven bij de Standaard-Boekhandel in Brussel onder de titel Litteratuur en leven.
| |
bespreking
De Nieuwe Gazet, 2 augustus 1934:
‘De woede van de Forumgroep tegen den E.H. Eeckhout [is] nog verre van geluwd, wat zou doen veronderstellen dat de verbolgen Forummanen toch meer beteekenis hechten aan de critiek van hem, dien ze eens misprijzend den “citatenclown” heetten, dan ze zelf bekennen.’
Marnix Gijsen
| |
III 7, 682-684 De keerzijde. De spellingkwestie
M[arnix]. G[ijsen].
Gijsen wil zich niet laten overtuigen ‘op gezag van een meneer die ofwel een onmogelijk dialect ofwel heelemaal geen Nederlandsch kent. Het is [...] een
| |
| |
gezond teeken te zien dat wij wenschen gespaard te blijven van de confusie der geslachten die door het wegvallen der n zal bevorderd worden. Dat wij: “de koe, hij geeft melk” voorzichtig en met zachten humor verwerpen in de hoop gespaard te blijven van: “Het min, hij geeft zijn borst aan de kind”. Dergelijke fraaiigheden hebben we zoo lange jaren gehoord van min of meer Vlaamschkundige overheden dat wij er verder voor bedanken.’
Zie ook III 8, 780-781.
| |
III 7, 684 De keerzijde. Paradox van het intellect
Marcel Demeulenaere
‘Is er wel een oprechte intellectueel, die zich in den grond niet voor een mislukkeling houdt? [...] Het is deze moreele ellende, die den intellectueel ertoe bracht de ziel uit te vinden om zich door middel van dezen gevleugelden geest boven het aardsche dier te verheffen; hetgeen meteen een duidelijke manifestatie was van physische ellende. [...] Wat doet de gebrekkige in een voetbalmaatschappij? Hij begint met als scheidsrechter op te treden en eindigt vol zelfgenoegzaamheid als ... voorzitter van de Club. Zoo ging het ook met den sinjeur der schepping: in het dierenrijk is de mensch de gebrekkige die, daar hij niet aan het “spel” kan deelnemen, zich opwerpt tot voorzitter van de Club. Dit zal later door de biologie bewezen worden.’
| |
bio- en bibliografische gegevens
Raymond Brulez aan W. Mooijman, 19 augustus 1969 (in LM): ‘Marcel Demeulenaere is een Blankenbergenaar, zoals ik. Ik denk dat hij geboren is in 1901. De stukjes die Forum publiceerde zijn fragmenten (geschreven in het Frans!) uit brieven die hij mij zond en die ik vertaalde.[...] Sinds 1939 verbleef mijn vriend vooral in de Verenigde Staten. Sinds een tiental jaren heb ik geen contact meer met hem. Maar ik vernam onrechtstreeks dat hij nu in Spanje zou wonen. Demeulenaere is inderdaad het prototype van “Van Wulpen” uit mijn Mirakel der rozen.’ Van hem verscheen één stukje in Forum. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in Voetlicht (1935). |
|