| |
| |
| |
derde nummer Gedateerd: Maart 1933
II 3, 161-162 De prins weergekeerd
[E. du Perron, zie BW I, 447, e.v.]
Voor een variant op strofe 4 zie BW I, 451.
Voor achtergrond zie de notitie bij II 2, 157.
Hoewel het een typische Panopticumbijdrage is, waren er wel redenen om het nummer ermee te openen. Het gelijknamige gedicht van A. Roland Holst had De Gids van januari 1933 geopend en ‘ik wou er nl. onze “Oranje-hulde” van maken en niet een panopticum!’ (BW I, 459).
Opgenomen in het hoofdstuk Panopticum op rijm in E. du Perron, De smalle mens, Querido, Amsterdam, 1934; en in VWdP II, 618-620.
| |
II 3, 163-188 De smalle mens
E. du Perron
opdracht Aan André Malraux
André Malraux, geboren 1901, en Du Perron waren sinds november 1926 vrienden (VWdP II, 176); Malraux droeg La condition humaine aan Du Perron op, die het voor de Wereld-Bibliotheek vertaalde onder de titel Het menselijk tekort. De sombere revolutionair aan het slot van het artikel is Malraux (BW I, 406).
De titel is ontleend aan Pierre Drieu la Rochelle, Une femme à sa fenêtre, 1930 (zie het citaat op II 3, 177).
Dit artikel is een vervolg van II 2, 81-99; zie ook de notitie daarbij.
Ter Braak aan Du Perron, 27 december 1932 (BW I, 403-405): ‘Bij fragmenten pakt je stuk me ineens hevig, dan komen er weer stukken, die ik alleen met intellectueele belangstelling lees. Tegen het einde wordt het bijzonder goed en direct-persoonlijk. Maar ik voor mij heb het idee, dat je de “gevaren” (of zelfs maar de mogelijkheid van bestaan) van een werkelijk consequent-collectivistische maatschappij in W. Europa overschat. Of wij leven er al in (als leerarenkuddedieren etc.) òf wij krijgen het hoogstens relatief iets beroerder. [...] Ben ik misschien al zoo gewend aan een idioot gareel, dat zelfs het Sovjet-gareel mij niet zoo benauwt als jou? Afgezien dan van de gewetensvrijheid; maar dat is een quaestie van volkerentemperament. Ik geloof eenvoudig niet aan russische methoden in Nederland of Frankrijk - tenzij als intermezzo.’
Reactie van Jacques Gans in II 4, 304-316.
Anonieme reactie in IV 10, 1024-1025.
Opgenomen in E. du Perron, De smalle mens, Querido, Amsterdam, 1934; en in VWdP II, 501-526.
| |
| |
Du Perron in Spa, 1932
| |
besprekingen
W.A. Kramers in Den Gulden Winckel, november 1934, blz. 175-176.
Menno ter Braak in Het Vaderland, 4 november 1934 (VWtB V, 332-338):
‘Du Perron luidt, zonder pathetische manieren en op zijn manier, een noodklok; hij, die het individualisme door en door kent, weet, dat het niet aangaat zich op dit oogenblik pedant op zijn intellect en cultureele waarden te verheffen; daarom tracht hij de “smalle mens” en “ons deel van Europa” te rechtvaardigen door het te beproeven aan de theorieën van het historisch-materialisme en van Mussolini; hij zet het ontleedmes in het eigen “geesteslichaam”, als ik die paradox gebruiken mag. [...] Dit boek verdedigt met de grootst mogelijke luciditeit den mensch tegen den tooneelspeler, de “menschelijke waardigheid” tegen de menschelijke aanstellerij.’
S. Vestdijk in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 18 november 1934.
Anton van Duinkerken in De Gids, maart 1935, blz. 338-344:
‘De groote belangstelling, welke hij opeischt, verdient hij niet en wie ze hem gunt, maakt niet alleen zichzelf, maar ook hèm belachelijk, want een talent als het zijne verdraagt geen groote bewonderaars, al zou het er om schreeuwen. Het is echter een reëel talent, dat zoekt naar een doel. De smalle mens brengt verslag uit van dat, tot heden, vruchtelooze zoeken. Wat anderen in stilte met zichzelven in het reine zouden brengen, hangt deze auteur aan de groote klok. Dit noemt men “eerlijk” tegenwoordig; men zou het weleer met evenveel recht “onbeheerscht” of “losbandig” hebben genoemd, en men zou er zich nauwelijks voor geïnteresseerd hebben.’
Tonia de Bilt (= M. Nijhoff) in De Stem, juli-augustus 1935, blz. 826-828 (Critisch Bulletin, blz. 218-220):
‘Hetgeen het lezen van du Perron's boeken in hooge mate bemoeilijkt, is de onverwerktheid der stof.’
J. van Heugten in Boekenschouw 28 (1934-1935), blz. 337-342.
| |
| |
Hendrik de Vries
| |
II 3, 189-196 Vier gedichten van Edgar Allan Poe [g]
De slaapster [The sleeper]
Annabel Lee [Annabel Lee]
De worm veroveraar [The conqueror worm]
Het betooverde paleis [The haunted palace]
Hendrik de Vries
Zie ook II 1, 57-60.
Opgenomen in Hendrik de Vries, Romantische rhapsodie, Vertaalde gedichten, De Spieghel, Het Kompas, Amsterdam, Antwerpen [1939].
| |
II 3, 197-201 De verantwoordelijkheid van de kunstenaar
Jaap van Gelderen
II 3, 202-203 Hovelingen [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Vrouwendienst, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
| |
| |
II 3, 204 De verleider [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Vrouwendienst, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
II 3, 205 De kermismeid [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Vrouwendienst, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
II 3, 206 Narcissus [g]
S. Vestdijk
Opgenomen in S. Vestdijk, Vrouwendienst, Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1934.
| |
II 3, 207-243 Dr. Dumay verliest... [3]
Menno ter Braak
II 3, 244-245 Panopticum. De oud-helden
M[enno]. t[er]. B[raak].
Naar aanleiding van reacties op de muiterij op de Zeven Provinciën (zie daarvoor het historisch overzichtje over 1933).
Zie voor de toespeling op Colenbrander de notitie bij II 2, 157.
De Witte is de Nieuwe of Litteraire Sociëteit in Den Haag.
De ingezonden stukken waar Ter Braak op reageert waren van L.H.W. van Sandick in Het Vaderland, 7 februari 1933 en van J.W. van Nouhuys, oudgezaghebber van de marine, in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, 8 februari 1933.
Een heel andere reactie was die van het linkse blad Links Richten, dat in het februarinummer een artikel van Gerard Vanter (Gerard J.M. van het Reve sr.) opnam over ‘de prachtige daad der mannen van de Zeven Provinciën’ en het maartnummer, een ‘matrozennummer’, helemaal wijdde aan de kwestie van de Zeven Provinciën.
Du Perron aan Ter Braak, 22 februari 1933 (BW I, 458):
‘Je panopt. over die officieren is maar zoo half waar, lijkt mij, dat ik het er eigenlijk heelemaal mee oneens ben. Vooral voor menschen die er hun vak van gemaakt hebben, is de Van Speyck-houding toch altijd nog beter (en zelfs sympathieker) dan die van M'Aarsbergen. Maar jij wilt de helden van “De Witte” te lijf, alzoo ... Ik vind het overigens best. Ik zou anders een panopticumpje over
| |
| |
officieren kunnen schrijven, waar de jou sympathieke schijtlaarzen bekaaid van af zouden komen, - zonder me te beroepen overigens op hh. Van Sandick en Van Nouhuys, “De Witte” en de heroïek der ingezonden stukken.’
| |
II 3, 245-247 Panopticum. De amazone is coming man
E[lisabeth]. de R[oos].
Naar aanleiding van de film Acht Mädels im Boot van Erich Waschneck.
| |
II 3, 247-248 Panopticum. Het schrijvers-Eden
Gr[eshoff].
De Russische schrijver Vsevolod Ivanov had in Parijs gezegd dat de Sowjet-Unie het enige land ter wereld was ‘waar zélfs een dichter die ver beneden het middelmatige blijft van zijn vakverdiensten kan leven.’
Greshoff zou nu graag van Ivanov willen weten ‘of schrijvers die nu toevallig niet dwepen met de heerschende staat van zaken óók duizend roebel per vel druks en per vijf duizend exemplaren ontvangen; of auteurs die er niet over denken om de rug van den heer Stalin schoon te likken, óók recht hebben op een suite van vertrekken in het Literaire Besjeshuis.’
| |
II 3, 248 Panopticum. Klacht [g]
S. V[estdijk].
Reactie op de bijdrage van Hendrik de Vries in II 1, 75, waarin als rijmwoord op Vestdijk pest-lijk gebruikt was.
‘[...] Als pest-lijk!? Neen, dat had
Ik nooit verwacht; o, dat
Vergalt mij al uw woorden...
Uit 't ijzig-strenge Noorden,
Dát had ik nooit verwacht...’
Opgenomen in Hendrik de Vries, Capricho's en rijmcritieken, Kroonder, Bussum 1946. |
|