Forum: brieven, citaten, dokumenten en knipsels
(1969)–Willem Mooijman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
I 2, 77-83 De najaarsopruiming [g]
| |
bio- en bibliografische gegevensJan Greshoff werd geboren op 15 december 1888 in Nieuw-Helvoet. In 1907 werd hij volontair bij het Dagblad voor Zuid-Holland in Den Haag. Van 1911 tot 1914 maakte hij reizen door Europa en Afrika. In 1916 werd hij redacteur van De Telegraaf en in 1920 hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemsche Courant. In 1927 vestigde hij zich in Brussel en werd hoofdredacteur van het Hollandsch Weekblad. In 1933 werd hij redacteur van Groot Nederland. In de Tweede Wereldoorlog woonde hij in de Verenigde Staten en na de oorlog vestigde hij zich in Zuid-Afrika. Hij debuteerde in januari 1908 in het tijdschrift Neerlandia. Ten tijde van Forum publiceerde hij ook in Hollandsch Weekblad (1932-1935), Den Gulden Winckel (1932, 1933), en in Groot Nederland (1933-1935). Greshoff speelde een belangrijke rol in Forum als vriend en correspondent van verscheidene medewerkers en als gastheer bij redactievergaderingen in Brussel. ‘Mijn zoons’, schrijft Greshoff in Volière, Stols, Den Haag 1956, ‘toen nog | |
[pagina 60]
| |
knaapjes, hadden wij ingeprent dat zij zich bij zulke gelegenheden muisstil behoorden te houden. Toen zij, om vier uur uit school kwamen, werden zij op de trap reeds getroffen door een lawaai, ongewoon in een huis waar de stilte vereerd werd. In de zitkamer zagen zij Du Perron en Roelants, op de rugleuning van een sofa gezeten, ouderwetse Franse en Engelse liedjes galmende. Terwijl Ter Braak een veel te luide begeleiding op de piano improviseerde. Mijn jongste zoon zocht zijn moeder op en zei, verontwaardigd, ja met een onverholen walging “Is dàt nou Forum?”.’ Biografie en bibliografie in Louis Gillet, Jan Greshoff en in Documentatiedienst LM/AMVC; ook in Schrijvers Prentenboek 3, J. Greshoff, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 's-Gravenhage, 1959. Brieven, documenten en knipsels in LM en AMVC. Opgenomen in J. Greshoff, Mirliton, Enschedé, Haarlem, 1932; en in de opeenvolgende uitgaven van de Gedichten. | |
besprekingenJ. Slauerhoff in Nieuwe Arnhemsche Courant: ‘Najaarsopruiming bevat weer veel van 't beste. Hier en daar is Greshoff baldadig op een wijze die velen van de Hollanders, nuchter en zich niet gezeggen latend, als zij zijn, zeker uit 't hart is gegrepen.’ Jan R.Th. Campert in De Nieuwsbode, 27 mei 1933. G.H. 's-Gravesande in Het Vaderland, 7 juni 1933. Jan R.Th. Campert in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2 december 1933. H.G. Cannegieter in De Socialistische Gids, november 1934, blz. 797-808. Anton van Duinkerken in De Gids, november 1934, blz. 199-202: ‘De grootste qualiteit van Greshoff's dichtkunst, behalve het vlotte schrijfgemak en de verrassende slagvaardigheid van menig rijm, is een karakterhoedanigheid van den dichter, namelijk de trouwhartigheid.’ Johan Koning in Nederland, december 1934, blz. 1027-1032. H.W. Sandberg in Mork's Magazijn, maart 1935, blz. 275-276. | |
I 2, 83-101 Démasqué der schoonheid [2]
| |
[pagina 61]
| |
I 2, 104-122 Het verboden rijk [2]
| |
bio- en bibliografische gegevensRudolf Asveer Jacob van Lier werd geboren op 24 augustus 1914 in Paramaribo. Hij studeerde geschiedenis, sociologie en culturele antropologie in Leiden, Parijs en de Verenigde Staten, promoveerde in 1949 in Leiden, en is nu hoogleraar in de sociologie. Hij is redacteur van Criterium en van De Vrije Bladen geweest. Ter Braak noemde hem en Fred Batten de ‘jongeheeren van Forum’. (BW I, 161). Opgenomen in R. van Lier, Praehistorie, Leopold, Den Haag, 1939. | |
besprekingE. du Perron in Bataviaasch Nieuwsblad, 22 juli 1939: ‘charmant, om de onopgesmukte, bijna kinderlijke frischheid, een béétje opstandig maar, overigens even verteederd als ironisch.’ | |
I 2, 124-126 Een nieuwe Rembrandt en een nieuwe Coen
| |
I 2, 127-138 Brieven van een zwaarmoedig auteur
| |
I 2, 139 Panopticum. Gerard Walschap en de dokters
| |
[pagina 62]
| |
beginnen ziet het er zeer naar uit, dat Adelaïde dan als roman van simulateuren bijzonder belangwekkend is. [...] Maar er is meer. [...] Er zijn, helaas en godlof, nog andere drama's en ondergangen dan die van patiënten, wier lot in doktershanden is.” Du Perron aan Ter Braak, 11 april 1932 (BW I, 180): ‘Vraag Maurice, dien menonkel, nu óók eens wat voor Panopticum! Is hij dààrvoor journalist, om zoo weinig aanleidingen te vinden? Of vindt hij dat stukje over Walschap zóó afdoend?’ Zie ook III 7, 680. A. Roland Holst en Jan van Nijlen voor het ‘kasteel’ in Gistoux, waar Du Perron woonde
| |
I 2, 140 Panopticum. Reklame voor mijn kasteel
|
|