De spreeckonst
(1964)–Petrus Montanus– Auteursrechtelijk beschermdII. Hooftstuc.
| |
[pagina 6]
| |
uitspraec, neem als Geslacht van alderley Taelstoffige geluiden, diemen alleen uitspreken can: ende niet als een Heel, daer van de byzondere geluiden diemen spreect, alleen delen souden zijn. Zo dat self de Letteren, de Woord-leden of de Woorden, in haer selven aengemerct, geen delen der Spraec: maer soorten van die, te achten zijn. Het naeste Geslacht der Spraec, houde ic te zijn de Stem: welc een luchtasemend geluit is, dat uit geen clanc, die buiten de keel haer wesen crijcht, bestaende is. Ende verscheelt vande fleuiting: welc mede wel een luchtasemend geluit is: maer uyt clanc bestaende, die haer wezen buiten de keel crijcht. Ooc verscheelt de stem van Inzuigend geluit, Porting, Smecking, en andere geluiden des hoofts, daer van ick de breder verklaring uitstel. Onder den naem Stem, vervat ick als Geslacht, driederley geluiden des Asems: 1 Stemclanc, 2 Stemruising, 3 StemGa naar voetnoot1) ruisclanc. van welcke alle, de gene die tot stof der Talen gebruikelijc zijn, hier na verhandelt worden. Tot Onderscheit der Spraec, stel ic by't Geslacht inde Bepaling, de Gebruikelijkheit tot stof der Talen. Want daer in verschiltse vande andere stemmen, diemen de naem van Wanspraec soude mogen geven: welke tot Taelstof niet gebruict worden. Hier dient gelet dat ic int volgende de losse Spraec verhandel, door uitnementheit alleen Spraec genoemt: de andere Geslachten als de Zingspraec, Maetspraec en Dichtspraec, latende nu ongeroert. Vande Spraec zullen nu verhandelt worden: 1 Haer Oorzaken, 2 Haer Soorten of Afcomsten. De Oorzaken zijn 1 uitwendige, 2 Inwendige. De uitwendige zijn 1 de eindelijke Oorsaec, 2 de makende. De Einden der Spraec, welke ooc verde einden der Spreeckonst zijn, connen veelderlei gestelt worden: als I. Alderlei dingen daer door te beteikenen. Dit is het voornaemste ende gemeenste einde. Want die wel spreect, zonder dit voor te hebben wort zot geacht. De volgende Einden zijn van minder gewicht, en gaen gemeenlijc met dit samen. II. Zelf beteikent te worden. Dit einde heeftmen voor, neffens het eerste, alsmen spreect, op dattet gesproken in geschrift gestelt worde: 'tsy datment self doet, of door een ander laet geschieden. ten welcken aensien zulc spreken, met een uitheems woort Dicteren genoemt wort. III. Des menschen genegentheden te helpen. Als, wanneer iemant uit vrees, pijn of blyschap, iet spreect alleen zijnde: en andersins. Want dit dan niet alleen en geschiet, om de genegentheit te beteikenen: maer ooc eensdeels of geheelijc, om die door zulcken spraec of uitroeping, te verlichten, ende te helpen. Hier onder mach ooc gebracht worden, het vermaec des Gehoors. Welc einde, | |
[pagina 7]
| |
al ist zake dattet inde Pas-spraec en Zingspraec voornamelijc plaets heeft: zo en macht evenwel vande losse Spraec, niet heel gescheiden worden. IV. Andere te leren spreken. Als wanneermen de kinderen, die noch niet wel spreken en connen, iet voorzeit, op datset nae seggen en leren zouden: ooc de Oude, diemen een vreemde tael wil leren uitspreken. |
|