Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] Van sterven. Gestorven zijn is niets. - In vrede, 't oog geloken, stil sluimren onder geurend mos, van alle leed ontlast, alle aardsche zorg ontdoken, alle aardsche kommer los, en zalig, onbewust zelfs van 't bedrijvig leven geen klank meer hooren, ver of dicht, van 't eeuwig schaduwfloers, als van een wade, omgeven, blind voor het aardsche schitterlicht, de lang gewenschte rust, de zoete rust erlangen, waarnaar vergeefs hier werd getracht: in 't zwijgend hart geen wensch, geen onvoldaan verlangen meer voeden en in 't hoofd geen foltrend weegedacht.. Maar sterven is de zaak. Maar langzaam af te teren en matter iederen dag op 't blanke kussen 't hoofd te voelen zinken, en niet kunnen af te weren de macht die u beknelt en 't bloed uws harten rooft.... [pagina 85] [p. 85] Maar traag in uw gebeent een angel voelen boren, daar aan 's beds voeteneind het grijnzend doodspook zit; - wijl 't vale waslicht blaakt, een doffe stemme hooren die, over u, het ‘De Profundis’ bidt.... Maar rond u heen geknield, zij die u dierbaar waren, in bijgeloovige angst en vrees, u, door hun tranen heen, zien siddrend aan te staren alsof in u het beeld des Schrikkens hen verrees, den druk der ijzren hand gevoelen om uw leden, die 't bloed verstijft en naar het Niet u medesleurt - dat is een zware stond: haast wordt der laatre vrede daarmeê te veel, te veel verbeurd! Vorige Volgende