Gedichten(1913)–V.A. dela Montagne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Herinnering. Ik weet niet hoe het andren gaat, - maar als ik kindren spelen zie, en in de stille zonnige straat die heldre stemmen hoore, die, met lustig schaatren, kirren, trillen de vooglen evenaren willen, dan is het of mijn harte smelt: en brandend en toch mildrend, welt een groote trane in de oogen mij.... En weg, verzwonden is de rij der jaren, die hun floers van smerten, wild juichend spreidden om mijn herte; - weg 't spook der toekomst dat mijn blik bij elken morgend mij gegeven, aanschouwt met telkens nieuwen schrik, weg, al de zorg van 't sombre leven, als nacht en nevelen verdwenen voor d' eersten gouden zonnestraal. En daar, daar rijst hij, - welke taal heeft woorden voor dat zoet herdenken, - daar rijst hij - och zoo wijd, zoo wijd, - mijn eigen, schoone kindertijd, [pagina 27] [p. 27] met moederliefde en vaderwenken, onschuldig spel, onstoorbre vreugd en 't onbezorgd geluk der jeugd, daar rijst hij juichend om mij henen als 't waar met lenteglans omschenen, en tintelend van lach en zang.... En 'k ben gelukkig, uren lang.... Vorige Volgende