Flos Alba
Een wilde windë, een sneewit-witte winde,
diep in het bos, waar ik nooit bloeme zag...
Bladstille bloeide ze in de groene bladerdag,
de witte winde, de sneewit-witte winde,
en lachte, blo, haar blanke bloemenlach.
En 't was mij, of met lokkende ogen zag
de wilde winde, de sneewit-witte winde,
naar mij, waar ik op malse moszoô lag.
Diep in haar hartje trilden, fijn als rag,
de tere kronedraadjes van de winde,
die bladstil bloeidë in de groene dag
en lachte, blo, haar blanke bloemenlach.
En nader kroop ik tot de witte winde,
die bladstil bloeidë in de groene dag. -
‘Du blode, blanke bloeme! Zeg mij: mag
mijn mond, gelijk hij andre bloemen plag
te zoenen, ook dij zoenen, welbeminde?’
Heel even wuifde zij haar witte vlag
en lachte, lachte haar blanke bloemenlach.
En tot haar kronedraadjes, fijn als rag,
rekte ik de hete lippen, en ik zag
de blode bloem, de sneewit-witte winde,
van weelde huivren in de groene dag...
Verschroeiend raakte haar mijn adem... Ach,
ontbladerd plots, hoe treurig, treurig lag,
verslenst en dood, geveld als met één slag,
op 't groene gras de blode, blanke winde,
de wilde winde, de sneewit-witte winde.
|
|