Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] XXIV Hoe smartlik hijgt gij, mijn liefste leven, waarom toch zwijgt gij en zie ik beven, uw lippen bang? Kunt gij niet spreken, 't mij niet vertrouwen, of zal dan breken van enkel rouwen 't harte, dat dicht bleef en stom zo lang? Mag ik niet weten wat u doet stenen, naast u gezeten niet medewenen en, op uw hoofd, mijn handen leggen met teder vragen: ‘Wil 't al mij zeggen! En laat mij dragen helleft van 't leed, dat de rust u rooft?’ Toen keek me in de ogen de zoete, goede, en sprak bewogen: ‘De Heer verhoede dat ge eens 't ervaart.... Gij wilt het weten, gij, wrede, lieve!.... Gij hebt vergeten, hoe diep 't mij grieve: mondje, dat kuste, is een wéerkus waard!’ Vorige Volgende