Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] XV Jij schone, heerlike lieve, jij, die ik niet hebben mag, wat doe je me zo verlangen en trachten nacht en dag...? Wat doe je me zo verlangen. die toch, vol ootmoed groot, als een bedelaar kniel vóor je voeten en smeek om een stukje brood? Kan liefde bescheidener wezen? Was ze ooit met zo weinig voldaan? Ach! zo jij mij duizend maal méér vroegt, hoe graag werd het toegestaan! Ei, vroeg ik je nog om je leven, om je hele leven,... maar neen, geen jaar, geen maand van je leven verlang ik, - een uur maar alleen. Een uur, om mijn wonderende ogen te wennen aan 't hemels licht, dat gloort uit je diepdonkere ogen en glanst op je blozend gezicht! Een uur, om de brand van mijn lippen, als met lavende perelwijn, te koelen met jouwe kussen, een uur, om een god te zijn. [pagina 19] [p. 19] En voor dat uur, dat éne, waarbij geen eeuwigheid, geen duizend eeuwigheden het halen, - o jij, die zijt zo hoog, zo mooi, zo edel, weet jij, wat voor dat uur ik jou in ruil zou geven? Mijn hele levensduur! Mijn leven, heel mijn leven, elke nacht en elke dag, ik wou zë er álle voor geven, jij, die ik niet hebben mag. Vorige Volgende