Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] VIII In rozensluimer, zeg, slaapt gij tans? Speelt om uw wangen de maneglans? Streelt uwe lokken de nachtwind luw? Voelt gij, zeg, voelt gij hoe 'k smacht naar u? Zo wijd verholen, hoort gij mijn stem u smeken, roepen met bitre klem? Morgen en avond zeg, hoort gij mij? Welt in uw ziele dan medelij? Wormpje, dat opblikt naar de avondster, reik ik mijn armen naar u van ver... Grashalm, die reiken wil tot de zon, ach! zo 'k u hebben, genieten kon. In rozensluimer droom voort, droom zacht... Mijn ziel is met u de ganse nacht... Trouw als een moeder waakt zij op u, dekt u en zoent u... Voelt gij mij nu? Vorige Volgende