Zomervlammen(1922)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 4] [p. 4] II Toen opende ik het oog en staarde in al die gloed, en - hij verblindde mij... En lang, met beide handen, bedekte ik 't bleek gelaat voor 't laaiend zonnebranden, met feller jagend hart en rasser stromend bloed. Dan nam het laaien af... De brand van mijn verlangen werd tot een koestering als van heel zachte vlam. Met kleuren rood en blauw, gelijk een streling, kwam het liggen op mijn wang als donze maagdewangen. En toen 'k weer staren durfde, was het Wonder daar... De zon - de zon was heen... Doch hier, vlak vóór mijn ogen, mijn Lief, mijn Zonnelief, ontwaarde ik, overtogen met al het licht der zon, uw aanschijn - hemelklaar..., Brand, blaak en blaker, Zon, verschroei, verteer mij maar! Vorige Volgende