Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 261] [p. 261] LIII. 't Seizoen der kussen is reeds lang voorbij. - Wie zal 't vervlogen heil nog wederhalen? - En niets van al uw liefde liet het mij dan wel een droom - dien ik u wil verhalen! Ver is de jeugd. Dag, week, en maand en jaar, na week en maand en jaren zijn vervlogen.... Thans heeten we ‘Oudjes’ - Zilver is nu 't haar, half dof de blik, de schouder licht gebogen. Met breeden schawl, wellicht met bril en toer, sleept gij u voort in 't koestrend avondgloeien.... Toch kan uw hand nog, even lief, een snoer van felp of zijde om uwe heupen plooien. Zoo gaan wij soms, een schoonen najaarsdag, weêrzijds ons pad - Van kinderkens omgeven, die gij verlustigt met een woord, een lach, zie ik u dwalen door de ontblaârde dreven. Ik ben aléén.... Mijn stok buigt onder mij en stromplend, sukklend half, treed ik u tegen.... Mijn hert gaat open: 'k groet u stil - en gij.... lacht weêr! - Blij glanst de zon op onze wegen! [pagina 262] [p. 262] Doch, geen der kindren heeft daaraan gedacht: een lichte blos beroosverwt beider wangen.... Iets sprak daar in mijn hert, met macht en kracht! Mij dunkt - ik wou u wel in de armen prangen! Ginds, op het groene bankje zet ge u neêr.... Tien stappen verder staat mijn bank te wachten.... En liefdelonkjes vliegen heen en weêr van mij naar u, gevleugelde gedachten! En 't schijnt mij soms - daar wischt gij uit uw oog een heimelike traan van stil verlangen.... En ook mijn wimper blijft niet langer droog.... Twee dikke perels rollen langs mijn wangen! - Eens hupte 't wicht, 'dat u verzelt, tot mij en bracht me een tuiltje.... - Hadt gij 't licht gezonden? Zoo lieflik was zijn stem! Wat lachte 't blij! Ik wilde 't danken.... heb geen woord gevonden. 't Geleek u gansch: zóó, als ge eens mijne waart! 't Had gansch uw blik, uw kuiltjes in zijn wangen.... Ik heb het lang in 't open oog gestaard, hield lang zijn handjes in mijn hand gevangen.... Toen zonk de daggod, statig, achter u.... Moê was het kind.... Ik zag u huiswaarts keeren.... Doch lang, zóóver ik zien kon, volgde ik nu uw tragen tred en uwe zwarte kleêren! Vorige Volgende