Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] LII. Deez’ lichtend vroeg, met innig jagend hert, stond ik, in 't veld, uw laatsten brief te 'erlezen. Feestlike klokken luidden in de vert.... en gouden stralen gleden langs mijn wezen! 'k Las hoe ge, om mijnentwil, gemarteld werd - toen kwam een vloek naar mijne keel gerezen! 'k Las, hoe één woord van mij, uw bangste smert vergoedde en alle uw wonden kan genezen. - Toen, klapten, uit een hemel, straks nog blauw, plots dikke regendruppels op mijn schreden. En weder las ik, hoe mijn kus en trouw u 't al vergoeden wat gij hebt geleden! Daar zag ik op - een zilte traan van rouw kwam ijlings uit mijn wimpers neêrgegleden. Zoo wijd ik zag, prijkte, over 't groen landouw, de zevenkleurige boog - dit sein van Vrede! Vorige Volgende