Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] LI. De weken tel ik en de dagen, de nachten en de stonden all’, dat ik, droef zuchtend, me af moet vragen waneer ik u omarmen zal? De stonden tel ik, die mij scheiden van 't uur, zoo heet en trouw betracht, dat weêr moog scheemren op ons beiden éénzelfde zoete liefdenacht! Eilaas! Nauw zijt ge een tweetal uren daarheen.... Nog voel ik op mijn mond de trilling uwer kussen duren, nog tast ik naar uw handen rond, en 'k mis u reeds! Ik heb u noodig, zóó, als de zuigling 't moederzog.... Ach! traan en wensch zijn overbodig.... droef ween ik voort.... en mis u toch! En eenzaam weenend blijf ik vragen waneer gij weder mij behoort?.... de nachten tel ik en de dagen!.... Hoe traag toch kruipen de uren voort! Vorige Volgende