Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 252] [p. 252] XLV. Vraag mij niet naar de kleur van dijn wimpers en welige haren - Loos bist-du, mijn schat! - en weet wel dat zij zwart zijn! 'k Zoek sinds lang om een tresjen er van te bewaren. Weigren kans du niet. - Zóó een woord zou hard zijn! Vraag mij niet, naar den rozigen blos die daar bloeit op dijn wangen - Loos bist-du, mijn duif! - en weet dat zij kerzerood zijn! Laat toch ééns, van dien zijdenen bloezem een kusje me vangen - Weigren kans du niet. - Zoo een woord zou snood zijn! Vraag me ook niet, hoe bekorend zij flonkeren en glinstren, dijn blikken - Slim bist-du, mijn hexe! - en weet dat ze als zonlicht klaar zijn. Voeg ik zelf daarbij dat dijn lonken de herten verstrikken - Loochnen kans du 't niet. - Ook dat woord zou waar zijn! Laat mij, ongevraagd, dijn gezichtje bezingen en loven! Zeg me ook niet, ô mijn muze! of mijn liedekens mal of schoon zijn! Laat mij duizende kusjes di schenken, nog duizend di rooven: Dàt zal mijn - en mijn trouw en mijn lied - dijn loon zijn! Vorige Volgende