Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 251] [p. 251] XLIV. Uw' boezem, als een dorstig wicht, heb ik met beider hand omvangen.... Al 't licht der heemlen glanste op mijn gezicht en wellnsttranen vloeiden langs mijn wangen. Mijn lippen preste ik, blauw van dorst, op uwen mond, die zachtjes trilde.... - Daar boodt gij, in vervoering, plots uw borst, blank als een zwaan! - of gij mij laven wilde! En ik - ik heb mijn droogen mond aan uw gezegend vleesch gesloten, en, kind en minnaar beide, één enklen stond, met langen teug, al's hemels heil genoten. Doch, toen daar 't eerste dropje bloed uit uwe heup, mijn lip bevochtte, toen heb vruchtloos, krimpend voor uw voet, gesnikt,.... gesmeekt.... dat ik - zóó - sterven mochte! Vorige Volgende