Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 222] [p. 222] XXX. Hij draagt geen appels meer, de boom van Goed en Kwaad! Kaal staat hij daar en treurt, en laat zijn dorre takken als moedeloos ter aerde zakken, terwijl een woeste storm zijn top aan splinters slaat. Een donder ratelt in de vert. De blauwe wateren der zusterstroomen schijnen fel beroerd.... De leeuwen brullen, als in woe vervoerd.... En lange bliksemschichten sissen, klateren.... Ginds, op de barre hei, dwars door den nacht, - ziet gij dat tweetal verder dwalen? Wat is zij droef, die zwakke vrouw! Heur boezems dalen en klimmen afgemat.... en toch - nóg lacht, nóg straalt vol teederheid, dwars door heur tranen henen haar oog op hem, die haar ter zijde gaat, die, 't krimpend hert in vlam, de wanhoop op 't gelaat, geen zuchtje loozen kan, geen traan kan weenen! Ginds, in het dikste donker, blinkt des Kerubs zwaerd.... - O zeg, mijn schat.... wat smerte zou 't niet wezen, zoo wij dat paar, door God zoo wreed verwezen, zoo ik - die Adam, gij - die Eva waart?.... Vorige Volgende