Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] XXVIII. Eens, toen wij moesten scheiden, toen heeft mij heur hand vertrouwd twee frisch ontloken rozen, die 'k als eenen schat behoud. Die schat rust op mijnen boezem en voelt mijnen herteslag. En het schrijn, waarin ik hen wegborg, verlaat mij bij nacht noch bij dag. Ach! als ik bijwijl, het ontsluitend het doode gebloemt aanschouw, dan rijst voor mijn tranende blikken eene aangebeden vrouw; geheel 't hertstochtelik epos van een vluchtige liefde, staat gedicht, in de zijdene plooien van een geurig balgewaad. [pagina 220] [p. 220] Eilaci! mijn lieflike rozen wat zijt gij zoo lang reeds dood! Ware ook maar 't gevoelen gestorven dat ik in het hert eens sloot! Doch, als ik, op nieuw, in mijn boezem wil bergen mijn dierbaar schrijn, dan zegt me de jacht mijns herten dat de bloemen weer bloeiend zijn! Vorige Volgende