Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] XXVI. Van Schlemihl staat beschreven, hoe die zwerver, door rampen vermand, zijne schaduw, beeld van zijn leven, aan een toovenaar heeft verpand.... Vergeef mij, mevrouw! zoo 'k u vrage wat geheims het voor beiden beduidt, dat immer die treurige sage mij, arme, door 't herte luidt? ‘Door 't blijde wijde Zoniënbosch, ben ik met u getogen. - Uw lange lokken golfden los en streken mij wang en oogen.... Over des wegels pinkelend gras zag ik ons schaduwe zweven, nu één, dan dubbel, dan smeltend weer ras tot één - gelijk gansch ons leven! [pagina 215] [p. 215] Herinnert gij u?... Zie! 'k ware vergeefs nog door 't zelfde pad.... Nog groenen dezelfde blaren waar 't paarken te kozen zat! Hoe betoovrend, - als ware 't een Eden, lacht de zon op het boschrijk oord! - Gij aléén - spijts uw kussen en eeden, hebt de vreugd van dit Eden verstoord! Droef, tegen de stammen der boomen, leun ik het hoofd dat brandt.... Steeds denk ik aan u.... als in droomen, en tast, doch vergeefs! naar uw hand! Ik haat u, voorwaar noch ik smade u, doch, wen ik hier eenzaam dwaal, een deel van mij zelven, mijn schaduw, ach! 'k mis het zoo.... al te maal! Vorige Volgende