Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] XIX. Lanceloot. Met blanke zeilen stevent ter lustvaart, een gouden kaan. - De Westerkimmen bloeden, een zilte bries legt aan. Daar wiegelt, handen in handen, een jeugdig en lievend paar.... De Westerkimmen bloeden, de zee zwoegt wonderbaar. In 't gouden pantser geregen, zit schoone Lanceloot; zijn mantel zwabbert in 't water, over den rand der boot. Zacht houden zijn armen omvangen een toovrend maagdenbeeld. - Hoe droef toch de zwervende meeuwe wijd, over de baren, kweelt! [pagina 200] [p. 200] Hoe droef de wateren slagen om de boot, als klaaggeluid? - Hij echter kust het liefje: ‘Mijn heil, mijn schat, mijn Bruid!.... Met zwarte zeilen stevent eene donkere boot langs de baar. Drij bleeke vrouwen, drij beelden van marmer, zitten daar. Daar rijst van geblaârt en van bloemen omtogen een zwarte schrijn, daarop ligt, in sneeuwwitten gewade, een doodsbleek maagdelijn. Hare teedere handekens vouwt zij een verdroogden bloemkrans rond.... Niet waar, daar stijgen zuchten uit haren bevrozen mond? En zie - rond het sombre doodschrijn - rijst beurtelings elke vrouw, en over de baren zwabbert drijvoudig een donkere schaûw! Als spooken steken de rotsen, luisterend, den kop uit de zee - [pagina 201] [p. 201] De Westerkimmen bloeden, de wind zucht schuifelend wee! Wat wringt gij, o Ridder, de handen, stom nevens de kussende bruid? - De Westerkimmen bloeden, uit de zee stijgt doodsgeluid! In purpren avondglansen ruist een wondergezang uit het meer. Mij dunkt, daar schalde een noodgil.... en ik zie geenen ridder meer! Met zwarte zeilen stevent een sombere boot voorbij. Daar bidden aaklige vrouwen, als marmerbeelden, drij. Geen bloemen dreven naar d' oever bij wederkeerenden vloed - Met zijn krans, lijdt diep in den afgrond, de trouwlooze ridder zijn boet. Vorige Volgende