Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] XVIII. ‘Nooit, spraakt gij, heb ik zóó genoten. Nooit scheen de liefde mij zóó zoet.... Lang heeft het leven mij verdroten.... lang hield de dwang mij 't hert gesloten... maar nu.... nu is weer alles goed! Nooit heeft een andre mij betooverd als gij met éénen blik het doet.... Een woord van u!.... Geboeid, veroverd, geknield - lig ik aan uwen voet!....’ - En ik - al wat gij liet ontglippen, bij 't nimmer eindigend zoentjesnippen, ik slurpte 't, gulzig, in mijn ziel, en 't scheen mij, dat van uwe lippen met ieder woord een perel viel. En gij - gij loogt slechts! - Kon ik 't weten, dat was àl louter nixenzang?.... [pagina 198] [p. 198] 'k Had u vol woede toegebeten: ‘Van mij.... gij trouwelooze slang!’ Ik had u van mij afgestooten, u nimmermeer één blik gejond.... of.... vaster nog uw borst omsloten, u in mijn’ arm versmacht,.... genoten den laatsten kus van uwen mond! Vorige Volgende