Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] XI. Die vrouw was schoon.... - Een woord, een wenk van haar en 't was of spijkers aan den grond u hechtten. Vermand, geboeid, beminnend stond men daar! Voor haren kus, zou zelf de bloodaard vechten! Die vrouw was schoon.... Een wondre aantrekkingskracht lag in haar stem, haar houding, gansch haar wezen - maar in hare oogen, donker als de nacht! stond iets, dat lokt en walgt te saam, te lezen. Ik kreeg haar lief.... Vol gloed begluurde mij die tooverblik, van onder bruine brouwen, en op haar knieën streelde en fleemde zij haar cyprisch poesje met zijn ‘lieve’ klauwen.... Een prachtig dier.... rug, louter hemelijn, fijn rosgevlekt, met enkle zwarte strepen; een grijsgroen oog, vol fantastischen schijn, dat, bij elk streelen, stil werd toegenepen! [pagina 184] [p. 184] En zalig ronkend, welfde 't fier omhoog den fulpen rug, en spitste fijntjes de ooren, - en vestte strak op mij 't verleidend oog alsof 't ook mij tot streelen wou bekooren.... - O 'k had wel graag de schoone vrouw gekust.... wel graag haar lievling willen ‘kopje krauwen’.... Dat donker oog benam mij moed en lust.... - O 'k ben zoo laf, zoo bloo.... voor kattenklauwen! Vorige Volgende