Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] X. O hang me uw sluier over 't hoofd, uw sluier, breed en zwart.... 't Is uit met mij; mijn licht gedoofd! - een doodkist is mijn hert. - Uw sluier moge mijn baarkleed zijn! men zal er mij in begraven! Ik ga, waar dauw nog zonneschijn den boeteling zullen laven. Zwijg stil.... Vraag niets.... Mijn hert krimpt toe. Weg.... smertenzwanger heden! Herdenken wil ik, af en moe van 't lijden, het rozig verleden! 'k Genoot u, kussen, liefde, trouw! al 't heil van streelen en kozen! 'k Genoot u, wondere, aanbidlike vrouw: gij slange, tusschen de rozen! Uw sluier.... geef! geef hier!.... - Het was in 't najaar. Diep in het woud, waar krekels sjirpten onder het gras, de meezen piepten in 't hout.... [pagina 182] [p. 182] 'k Was krank. Aâmechtig nevens haar dwaalde ik door donkre dreven; mijn hersens sloegen zoo hol en zwaar, en 't koortsvuur deed mij beven. En zoetjes sloeg zij rond mijn hals heur sluier, breed en zwart; en ik, ik lei mijn voorhoofd, als een zuigling, tegen haar hert.... - Thans moog die sluier mijn baarkleed zijn, men zal er mij in begraven! Ik ga.... waar dauw noch zonneschijn den boeteling zullen laven! Vorige Volgende