Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] Dahlila. IV. Ik heb het lievlingsplekje weergezocht, waar zich zoo vaak onz' handen samen vouwden, mijn mond zoo vaak uw lippen pressen mocht, uw zoetste tranen 't gras bedauwden.... Daar bloeiden rozen toen.... De lentelocht toog geurenzwanger om door al de wouden.... Toen dan uw sneeuwen arm mijn hals omvlocht, Was 't - of wij nooit meer scheiden zouden.... Waar bleef uw bloezem, rooskens van 't Verleên? - Waar richt ge uw voet, en laat mij gansch aleen, gij, die uw duurbaarste eeden hebt vergeten? Nu wassen neetlen om ons rustplaats heen.... - Ik strekte er laatst mijn afgematte leên.... en, zie! toen heeft eene adder mij gebeten! Vorige Volgende