Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 133] [p. 133] VI. Aan den voet van het burchtslot, klaagde, in neevlen zich hullend, de Rhijn. - Fastrada, de zoete, de pure, lag, veeg, in het doodenschrijn. Gewijde kaersen spreidden over 't lijk, spookachtig hun licht. Wat tuurde zoo droef door de zale, der doode blank gezicht! Buiten, door 't donker, dwaalde, door de sterren meêwarig bestaard, bleeker dan 't lijk der geliefde, de Vorst, met den sneeuwen baard. Als zilver blonken de vijvers in 't droomerig glimmen der maan. Treurig zeilde op het water Fastrada's liefste zwaan. [pagina 134] [p. 134] - Daar trekt, van zijn hand, de oude Keizer zijnen ring, van goude rood; lang kust hij 't juweel, en werpt het in der vijvers donkeren schoot.... Een angstkreet slaakte de vogel.... - Had hij den Vorst verstaan?.... - Op de plaats, waar de ring in het nat víel, dreef 's morgends een doode zwaan! Vorige Volgende