Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] IV. Wij zaten, 't hert vol wonne, in d' avondschijn te droomen en volgden de roode zonne die neerzonk achter de boomen. Ons zielen neurden een avondlied en dachten aan sterven noch scheiden. Wij voelden het niet; wij zagen het niet: een spook zat tusschen ons beiden. Daar zat het, onbewogen, en toen ik u kwam te omarmen, toen brandden zoo wild zijne oogen, toen reikte 't u grijnzend de armen. En toen ge mij zwoert: ‘In eeuwigheid’, toen sprong het van vreugde in het ronde!.... ‘Dijne echtkoets wacht di, met bloemen bespreid, zes voetekens diep, in den gronde!’ Vorige Volgende