Loreley
(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
[pagina 127]
| |
Ik draag in mijn hert, nog dooraderd
van des levens rozigen schijn,
op een bed van verslenst gebladert’,
een doodsbleek maagdelijn.
Om hare oogen, soms, schijnen te beven
de wimpers lang en blond;
soms, zuchten, woorden te zweven
om den stijf gesloten mond.
Ik wane.... dan zie ik haar trillen
Nu gaat zij ontwaken.... - Bedrog!
'k Ben zinneloos....
- God! ik zou willen
bezwijken! -
O kon ik het toch!
|
|