Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] LXVIII. Aan Adhingka. Dauw beperelt beemd en bosch; veld en weiden zwijgen! Buiten staat mijn moedig ros, renlust doet het hijgen.... ‘'k Zoen u, liefje....! Schimmel, voort! Doe de gensters vonken....!’ - 't Liefje riep me een hertlik woord en.... heure oogen blonken. Mijmrend keer ik 't hoofd reis om. - 'k Wou wel graag eens weten: Volgt mij nog de zoete blom?.... Heb ik niets vergeten? Eens maar drukte ik heur de hand.... Eens maar, doch, zeer teeder. - Voort over heggen, en hagen, land, draaf, mijn paerd, snel weder! Stond zij nog aan de achterdoor? Volgden twee natte oogen [pagina 123] [p. 123] ruiter en ros door damp en smoor? Klopte 't hert, bewogen? - Ja, zij hoorde 't gestamp van 't paerd, zag de gensters vonken!.... - Op haren boezem, zoo trouw en waerd, rust ik, liefdedronken!.... - Dauw beperelt beemd en bosch.... Veld en weiden zwijgen! Buiten staat mijn moedig ros, renlust doet het hijgen. ‘'k Zoen u, liefje!.... Schimmel, voort!.... Doe de gensters vonken....’ - 't Meisje zwaaide me een kus, een woord.... en.... heure oogen blonken. Mijmrend keer ik 't hoofd reis om. - 'k Wou wel graag eens weten: ‘Weent zij licht, de zoete blom? Heb ik niets vergeten? 'k Drukte, ja! heur hert op 't mijn.... doch, bij dood en leven! rijdertjen, hoe men verdwaald kan zijn! 'k heb geen zoen gegeven!’ Keer, mijn schimmel! Vlieg tot heur.... heuvels en bergen over! - Blinkt gij nog aan de achterdeur, lokkend ooggetoover? [pagina 124] [p. 124] Boven 't hutje lacht een ster.... God.... zij ziet mij komen.... Flux van uw klepper, mijn ruiter! Van her 't schatje op het hert genomen. - ‘'k Min u, kind!.... Reik mild uw wang, laat ze, als druiven, blozen.... 'k Wil u, al mijne dagen lang, kussen, kussend kozen! 'k Hecht mij, vlecht mij vast aan u! Laat, naar hertekens lusten, eeuwig, uw ruitertje, zalig als nú, aan uw zijde rusten!’ Vorige Volgende