Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] LXIV. Geen enkle ster nog verlichtte, dien avond, het boschrijke oord waar 't paarken zijn schreden richtte... - Wij spraken geen enkel woord! De wegel was smal. Ruwe steenen sperden den weg u.... Ik had zoo vaak u mijn steun willen leenen, u helpend de handen gevat.... Nauw dorst ik, in schijn onverschillig, uw vlekloos gelaat eens bezien. - Soms raakte me uw kleed, onvrijwillig - en dan beefde ik.... wou spreken, wou vliên! Eens stronkeldet gij - Nog één stonde en - gij vielt! Wild greep ik u vast. - ik tilde u omhoog van den gronde, hield u lang op mijn boezem gelascht. - Flus liet ik u los! - Uwe lippen raakten, nauw voelbaar, mijn wang! - Doch uw’ arm liet ik niet meer ontglippen, dien ganschen avond lang! Vorige Volgende